Vannus

‘Panne an der Wanne?’ staat er op de witte bestelauto voor ons. Ik heb een verkeerde afslag genomen. Het is gezellig in de auto en ik heb niet naar mijn zoetgevooisde navigatrice geluisterd. En terwijl ik me dus eigenlijk moet concentreren op de weg, terug naar de juiste route, gooi ik deze vraag die in mijn achterhoofd blijft hangen in de groep. ‘Wanne is volgens mij badkuip’, helpt Marijke. Nu snap ik Panne meteen ook. Ah, een loodgieter! Dat kan weer uit mijn hoofd.

We zijn met z’n vieren op weg naar Trier. Een onregelmatig terugkerend reisje, iedere keer als er in Trier weer een mooie expositiereeks is over het Romeinse verleden. En dat is nu het geval. Drie exposities vullen elkaar aan, maar staan ook op zichzelf. Ze hebben alle drie te maken met de val van het Romeinse Rijk. Maar voordat we de musea induiken besluiten we – gezien het mooie weer – na aankomst eerst naar het Amfitheater te wandelen, dat een beetje uit de route aan de rand van de (Romeinse) stad ligt. Drie van ons zijn er nooit eerder geweest.

Dit amfitheater is deels in/tegen een natuurlijke berghelling gebouwd. Zo heb je de gelegenheid om de lay-out en de omgeving van bovenaf te overzien, precies zoals dat in de Romeinse tijd al kon. Het bijzondere hier is dat de Romeinse stadsmuur deels door en over het Amfitheater loopt, zie de impressie hieronder. Daardoor fungeerde het in feite als vierde stadspoort tot de stad. De toegangsweg liep dwars door de arena heen. Rechtsonder kwam je van buiten de stadmuur, linksboven kom je binnen de stadsmuur de arena weer uit.

Er zijn veel informatieborden, die goed uitleggen wat er gevonden is en wat er aan restauratie is gepleegd. De toeristenbelasting werpt zijn vruchten af. Vondsten tonen aan dat het amfitheater tot in de 7e eeuw is gebruikt. Daarna raakte het in verval en werd het bouwmateriaal verwijderd/gejat voor hergebruik elders in de stad. Waar ooit de tribunes waren werden de hellingen voor wijnbouw gebruikt.

Wat ons aanspreekt is de reconstructie van de ruimte onder de daadwerkelijke arena. Boven denk je dat je op een vaste ondergrond staat, maar in feite is een groot deel als het ware ‘hol’.  

De na opgravingen gevonden kruisvormige uitsparing onder de arena is zo’n 30 meter lang, 50 meter breed en 3 meter diep. Het water dat zich hier verzamelt wordt via een kanaal (1) tot op de dag van vandaag afgevoerd. Het complete houten gewelf op de bovenste foto is uiteraard volledig een reconstructie, gebaseerd op de restanten van het oorspronkelijke materiaal.

Ook zijn er restanten gevonden van vele houten verdiepingen en balken. Waarschijnlijk waren dit verschillende takelsystemen waarmee acteurs, wilde dieren of coulissestukken naar de arena konden worden gehesen.

Imposant, geweldig, magistraal wat ze konden maken, maar de vergelijking met Qatar dringt zich onafwendbaar op. Zonder slaven geen Amfitheater, zonder slaven geen ‘spelen’. Soms liggen verleden en heden akelig dicht bij elkaar. In een van de musea vinden we dit TS schaaltje met een decoratie die wat dat betreft niets aan de verbeelding overlaat. Gezellig aan tafel…

De volgende ochtend starten we met onze museumtoer. Nog voor we ergens binnen zijn wordt ons al op het hart gedrukt dat er bij de speciale exposities nergens gefotografeerd mag worden. Dat wordt een kaal blogje, denk ik nog.

In het Stadtmuseum (bij de Porta Nigra) zien we de expositie ‘De nalatenschap van Rome: visies en mythen in de kunst’. Kunstwerken uit de laatste vijf eeuwen tonen de blijvende fascinatie met Rome, haar visie en haar helden. Daarbij is ook aandacht voor helden die juist streden voor onafhankelijkheid van de Romeinse overheerser. Zo zien we onze eigen held van de Bataafse opstand: Julius Civilis, geschilderd door Ferdinand Bol. Arminius (die van de Varusslag) is het voorbeeld in Duitsland, je hebt Vercingetorix in Frankrijk en Boudicca in het Verenigd Koninkrijk. We zien hoe ze door bevlogen kunstenaars worden geschilderd en gebeeldhouwd. Maar we zien ook hoe ze voor het karretje van steeds weer andere ideologieën en visies worden gespannen.

‘Je mag tòch geen foto’s maken’, hoor ik in het voorbijgaan een bozige tiener zeggen, terwijl ze zich – gevolgd door drie leeftijdgenoten – met grote stappen een weg door de zaal baant. Als we later staan te praten mengt zich een Nederlander in het gesprek. Hij blijkt de leraar van de groep leerlingen van een Amsterdams gymnasium die we juist daarvoor zagen. Hij vertelt dat zijn opdracht voor de leerlingen de mist in is gegaan: de bedoeling was dat ieder groepje een videoverslag zou maken van wat ze in de expositie het meest interessant vonden. En dat wordt lastig zonder beeld. Het was duidelijk dat hij er niet onder gebukt ging en in ieder geval zelf volop genoot van deze volgestouwde expositie.


Na de lunch gaan we naar de centrale tentoonstelling in het Rheinisches Landesmuseum: ‘De ondergang van het Romeinse Rijk’. De vele factoren die op de val van het rijk van invloed zijn geweest komen aan bod. De interne strijd om de macht tussen de heersers en hun tegenstanders. Het daardoor afbrokkelen van het binnenlands gezag dat zorgde voor toenemende pressie van op macht beluste buitenstaanders, zoals locale ‘warlords’.  De veranderde relatie tussen Romeinen en inheemse stammen door de interne chaotische machtsrelaties. Een helder verhaal, waarbij ook aan bod komt hoe Romeinse tradities en vaardigheden deels verloren gingen, maar voor een deel ook bewaard bleven in de vroege middeleeuwen.

Het is veel en vol in de tentoonstellingsruimte.
Veel informatie, veel mensen. En in een vormgeving die zich best aan je opdringt. (Daar gaat ze weer, hoor ik jullie al denken.) Zo staan we opeens in een zaal die in wee jaren-80 oranje is ingericht met geometrische vormen en grote spiegels. Ik pak m’n telefoon, want dit moet je zien. Als ik één plaatje heb gemaakt voel ik een zacht tikje op mijn schouder. Een strak in het pak gestoken suppoost fluistert dat ik te ver ben gegaan. Ik leg hem uit dat ik alleen de kleur fotografeer en niet de objecten. Ik krijg een aflaat, gelukkig. Maar zeg nou zelf?

Naarmate we verder komen wordt de kleur van de omgeving donkerder. Rood, bordeaux, zwart. Suggestief voor het verval, het einde der tijden? In de laatste zaal zien we een oudere heer die de bijschriften wèl kan lezen. Hij is goed voorbereid: hij heeft een zaklamp meegenomen. Er komt zoveel op ons af dat het soms moeilijk is het allemaal te bevatten. Maar we krijgen er geen genoeg van en lopen na afloop ook nog even de vaste opstelling door. Voor de aardigheid nog even een plaatje. Slaat in dit verhaal nergens op, maar imposant is het wel.

Op de laatste dag gaan we naar het ‘Museum am Dom’. De exposities hier hebben meestal een meer religieuze inslag. Ook nu is dat het geval, de expositie heet ‘Het kruissymbool – een wereld die zich herschikt.’ Onverwacht is dit de tentoonstelling waar we het meeste archeologie terugvinden. De expositie concentreert zich op de periode tot de 7e eeuw en wil duidelijk maken wat de invloed was van het christendom op wat er in de samenleving veranderde. Opgravingen onder de voormalige St. Maximin’s Abdij tonen een zeer vroege christelijke begraafplaats. Een opeenvolging van grafstenen laat zien hoe de oudste nog volledig in de Romeinse traditie zijn gehouwen. Langzaam zie je het chi-rho teken (ofwel christusmonogram: – de eerste twee Griekse letter van het woord Christus) verschijnen: eerst klein en voorzichtig, later steeds prominenter. Vervolgens wordt ook letterlijk in de tekst duidelijk dat iemand een Christen is, bijvoorbeeld door het opnemen van het feit dat iemand gedoopt is. Prachtig, hoe de transitie in de tijd te volgen is op de gedenkstenen van één locatie. We zien oude foto’s van de genoemde opgraving, met stenen sarcofagen onregelmatig opgestapeld in vele lagen. Wat een enorme begraafplaats moet dit geweest zijn, gaat er door me heen.

Ben wijst ons op één van twee Artist Impressions aan de muur, die ik jullie helaas niet kan laten zien: hoe ze een houten takel (op het oog had dit zo een Vitruvius-ontwerp kunnen zijn) gebruiken om de sarcofagen op hun plaats te takelen. Toch is het beeld ook verwarrend: we zien allemaal stenen en sarcofagen in het zand liggen, geen grafkelders, geen crypte, geen vloer, hoe werkte dit? We doen allerlei aannames maar komen er niet uit. Ook de tweede Artist Impression, waar wel een vloer te zien is, maakt niet helder hoe dit ooit in z’n werk is gegaan.

Als we even later een filmpje kijken, valt het kwartje. De laatste interpretatie van opgravingen en vondsten laat vermoeden dat dit gebouw is ontstaan als begraafhal. Nooit geweten dat zoiets bestond. Een enorm hoog gebouw waar in de vroeg-christelijke tijd begravingen plaatsvonden, zo dicht mogelijk bij het graf van de heilige Maximinus. Was een laag vol, dan werden de leemtes aangevuld met zand en begon men aan een volgende en een volgende laag. Vandaar die vreemde stapelingen die we zagen in de foto’s van de opgraving. Het waren geen stapelingen, maar toevallig boven elkaar terechtgekomen sarcofagen. Pas op later datum is er een vloer in het pand gekomen en is het als kerk in gebruik genomen. En vonden bijzettingen in een crypte plaats. Jammer dat ik jullie de verhelderende beelden niet kan laten zien van dit – voor mij nieuwe – concept. Online kan ik er ook niets over vinden. Het plaatje van de maquette van het gebouw in deze vroegste periode (4e, 5e en 6e eeuw) komt van een locale website. In de vaste opstelling worden we nog iets wijzer over de opeenvolgende stadia van de bouw van de Dom, waar ook aan de buitenkant nog veel van te zien is. Via de binnenplaats van de Dom wandelen we terug.

Als we weer buiten komen is het nog steeds prachtig weer. We nemen nog even een terrasje op de grote markt om afscheid te nemen van deze fijne stad. We maken alweer nieuwe plannen. En we kijken terug op een veelheid aan indrukken en op de manier waarop ons is duidelijk gemaakt dat het Romeinse verleden nog altijd in ons heden schuilt. Zo hing in het Stadtmuseum drie etages hoog deze enorme lijst van hedendaagse woorden die op het Latijn van de Romeinen zijn terug te voeren.

Marijke wijst ons op een van de woorden halverwege de lijst: zo komen we er achter dat zelfs onze loodgieter van de heenweg gebruik maakt van de Romeinse nalatenschap…

Sleutel

Vandaag ga ik een laatste keer naar Museum Het Valkhof voor het wegens verbouwing een aantal jaren sluit. M gaat helpen bij het opknappen van een hockeyveld, dus ik sta er alleen voor. Ik heb de tentoonstelling Moving Stories nog steeds niet gezien, dat is het voornaamste doel. Ik heb lang getalmd: in de afgelopen tijd heb ik negatieve verhalen gehoord maar ook positieve recensies gelezen, het kan dus alle kanten op. Ik ga er open in, we zullen zien.

De kassamevrouw wijst me erop dat er bij de tentoonstelling zowel een audiotoer is – voor de eigen telefoon – als een blad met toelichting. Nu weten jullie wel dat ik een druk hoofd heb, en heel eerlijk: het zal aan mij liggen, maar aan het begin van de tentoonstelling krijg ik een beetje een ontheemd gevoel. Of is dat bewust? De wilde typografie (romein en cursief door elkaar) voorkomt dat ik prettig kan lezen (moet dit suggereren dat het lastig lezen is in andermans taal, of wil het ontwerpbureau de aandacht op zichzelf vestigen?), de audiotoer op de telefoon moet ik hardop afspelen (geen oortjes bij me) en gaat dus door de tekst van de presentaties in de tentoonstelling. Het blad is groot en onhandig als het uitgevouwen is. De opzet nog niet helemaal helder. Kortom, even wennen om er een beetje in te komen.

Ik snap het concept, ik begrijp wat men probeert te laten zien. De verhalen van en over migranten zijn best helder. De kunst niet altijd, maar dat hoeft ook niet. De video-installatie over naam en identiteit spreekt me aan. Maar wat voor mij een beetje ontbreekt is de link met de Limes, met het idee van een grens. Was de samenleving in Nijmegen meer multicultureel dan op andere plekken in het Romeinse rijk, juist omdat het vlak achter de grens lag? De suggestie wordt gewekt omdat er expliciet op de Limes wordt gefocust (nu ‘ons’ deel op de werelderfgoedlijst is gekomen) maar dat wordt niet uitgewerkt. We zien materiaal dat hier gevonden is uit andere regio’s en van andere culturen, maar wordt er in Nijmegen wat dat betreft meer gevonden dan elders in het achterland? Of bedoelt men dat het multiculturele opgaat voor het hele Romeinse Rijk? Maar dan heeft het met de Limes als zodanig niets te maken. De raderen draaien.

Uitleggen wat migreren voor mensen betekent komt wel van de grond, maar een gevoel krijgen van wat voor stad Nijmegen was in die tijd: dat ervaar ik niet. De spaarzame vondsten, verspreid over een vrij kille tentoonstellingsruimte en een beetje in het niet vallend bij de grote installaties, geven mij geen gevoel van die multiculturele stad die Nijmegen volgens de teksten geweest moet zijn. Kleurrijk, bedrijvig, de Young Vibe in de toen nog Young City: die bruisende stad ervaar ik niet. De titel van de tentoonstelling is zo mooi gekozen: ‘Moving Stories’ een prachtige dubbele associatie: verhalen over verhuizen, migreren en tegelijk verhalen die je raken. Maar om aan te sluiten bij die Engelse titel: I’m getting it, but I’m not feeling it.

Zo blijf ik een beetje rondhannessen. Ik heb moeite me te concentreren op de audio-interviewtjes, hoe aardig bedacht ook, ik wil zo graag ff zitten luisteren, maar dat kan alleen op plekken waar andere filmpjes spelen, en zo loop ik mezelf in de weg. Bij de laatste installatie, geïnspireerd door de Palestijnse diaspora, luister ik naar het audiofragment en komt dan toch nog dat moment van herkenning. Het gaat over mensen die vluchten en bijvoorbeeld alleen winterkleren meenemen omdat ze denken in de zomer weer terug te zijn. Dat de hoop om terug te kunnen keren naar thuis gesymboliseerd wordt door de sleutel van hun huis, die ze soms tientallen jaren bewaren en altijd meenemen. Die hoop, dat verlangen, de heimwee. Die herken ik in mijn vader, die door zijn dementie naar het verpleeghuis moest, een vreemde en soms bedreigende plek. Ontheemd zonder migratie. Maar onze huissleutel die hij altijd in zijn broekzak hield was precies datzelfde symbool: een zekerheid, een plek die wacht, de hoop op terugkeer.

Het is er niet van gekomen, zoals bij zoveel migranten een thuiskeer niet mogelijk is. Ook van de Romeinse veteranen kon na 25 jaar dienst maar een kleine groep terugkeren. De linken die worden gelegd kloppen zeker. Maar het geheel heeft toch iets geforceerds. En het einde is niet af. Opeens loop je eruit en sta je in de vaste tentoonstelling. Geen afsluiting, geen apotheose.

 
Voor wie de tentoonstelling nog niet heeft gezien: zeker gaan kijken en je eigen mening vormen. Die hoor ik hier graag. Loop ter afsluiting nog een rondje door de vaste opstelling. En dan hopen dat het niet te lang duurt voor we – na de verbouwing – kunnen terugkeren in een museum dat ons aanspreekt en raakt. En waar we ons – Nijmegenaar of niet – thuis voelen. De sleutel brandt in onze broekzak.

(Niet) in steen gehouwen

Toen ik las over de ontdekkingen in Herwen-Hemeling was mijn eerste gedachte: ‘Ah, kunnen we eindelijk in de regio ons eigen lapidarium maken.’ Aanleiding voor die gedachte was mijn bezoek vorig jaar aan het museum Narbo Via in Narbonne, waar een muur aan Romeinse bewerkte bouwfragmenten en stenen staat om ‘u’ tegen te zeggen. Ik ben op dit moment in Frankrijk, dus de vondsten uit Herwen-Hemeling moet ik nog even laten wachten. Maar opnieuw naar het museum in Narbonne staat boven aan mijn ‘to do’-lijstje.

Nu moet ik zeggen dat de eerste week hier er vooral een was van uitrusten: na drie maanden als ‘wedding planner’, een huwelijk in eigen tuin, drie dagen opruimen en een dag rijden naar Frankrijk waren we even klaar met alles. Maar vandaag vallen de dingen op hun plaats: vannacht heeft het onverwacht geregend en alle tuinkussens zijn nat. Onze achterbuurman Etienne is druk aan het klussen met veel herrie-apparaten, om op het leukste nippertje zijn vakantiehuis gereed te maken voor de huurders die morgen al komen. En twee gemeentewerkers met respectievelijk bosmaaier en bezemkar staan net buiten onze tuinmuur het wereldleed te bespreken, uiteraard met de apparaten op volle toeren want ze zijn hard aan het werk.

Een goed moment dus om naar Narbonne af te reizen. Maar voordat ik jullie daarover vertel, moet ik eerst nog iets anders kwijt over dat museum. Ik had jullie in mijn blog al aangegeven dat ik het zo prachtig vond vormgegeven, alles klopte aan alle kanten. Ik heb ongetwijfeld de naam van de architect voorbij zien komen, maar die zei me op dat moment niets. Toen ik ter voorbereiding op dit nieuwe bezoek nog eens op de website keek besloot ik die naam te Googlen. Holy Shit (sorry) dacht ik toen, dit is ook niet zomaar een architect(enbureau), dit is het neusje van de zalm. Wellicht hebben jullie meer kennis als het gaat om architecten: het ontwerp is van het bureau van Norman Foster, die onder andere de Millennium Bridge in Londen heeft ontworpen, de overkapping van het British Museum, het Viaduct van Millau, Apple Park in Californië en nog veel meer iconische bouwwerken. Geen wonder dat het wel klopte….kost een paar centen (denk ik) maar dan heb je ook wat. En nu ik het heb teruggezien stelt het opnieuw niet teleur. Wat een prachtig geheel.

Het voornaamste doel van de trip vandaag is de nieuwe tijdelijke tentoonstelling in het museum. Vorig jaar had ik al een sneak peek van een tijdelijke expositie gezien, maar het blijkt dat er inmiddels een nieuwe is. De Franse tekst op de website heb ik vluchtig gelezen en spreekt me in eerste instantie niet heel erg aan. 3D-imaging, verfilmingen, computerspellen? Waar zal dat heengaan? Ik twijfel, maar voor M is het juist aanleiding om me te vergezellen. De expositie heet “Narbo Martius, wedergeboorte van een hoofdstad”. Gaande de expositie word ik enthousiaster. Enerzijds is alles weer groots en meeslepend, zoals een digitale film (CGI in goed Nederlands) van de stad op een minstens 14 meter breed panoramascherm waar je midden in zit. Maar anderzijds gaat men in op het detail: want het gaat niet alleen over die verbeelding van het verleden, maar vooral ook over het ‘hoe dan’? Hoe komt dat beeld – die ‘wedergeboorte’ – tot stand. Hoe kom je van archeologische kennis tot verantwoorde verbeelding. Hoe vertaal je wetenschap naar beleving? En dan komen we precies bij de vraag die we ons in Nijmegen ook al heel lang stellen.

In een van de eerste zalen zien we een enorme, wandvullende, vogelvluchttekening van Narbonne in de tweede eeuw. Zo’n impressie die je – ik moet het eerlijk zeggen – eigenlijk vaak een beetje voor kennisgeving aanneemt. Maar hier wordt het hele proces getoond dat tot een dergelijke tekening leidt. Hoe alle bekende gegevens uit archeologie, oude en nieuwe plattegronden en tekeningen samengebracht worden in een zo exact mogelijke plattegrond van de stad. Die alle informatie geeft over de plaats van de bebouwing. En hoe op basis van de vondsten, oude prenten en tekeningen, alsmede informatie uit vergelijkbare steden vorm, materiaal en kleur van de bebouwing wordt vastgesteld. Vervolgens is al deze informatie door Jean-Claude Golvin (tekenaar, archeoloog, architect en groot specialist in archeologische reconstructie) gebouw voor gebouw, lijntje voor lijntje en kleur voor kleur verwerkt in de vogelvluchttekening. Zo wordt de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd. Naast de tekentafel van Golvin met probeersels en kleurproeven zien we een filmpje van het tekenproces.
En een vergelijkbare tekening uit 1990 toont aan hoe er sprake is van voortschrijdend inzicht in een tijdsbestek van hooguit 30 jaar.
Op Youtube vond ik dit filmpje waar Golvin zijn werkwijze uitlegt. Ook al kun je zijn verhaal niet helemaal volgen, het toont vanaf 0:32 wel de tekening van Narbonne die ik op de tentoonstelling heb gezien.

Een volgende zaal geeft uitleg over restauratie. Hoe er vanuit wetenschappelijk oogpunt tegen restauratie of reconstructie wordt aangekeken. Dat het er niet om gaat iets zo mooi mogelijk te maken. Wat is dan wel het doel? In een museum is dit meestal om het publiek te kunnen uitleggen hoe iets er ooit heeft uitgezien. Maar het kan ook zijn om meer inzicht te krijgen in het doel of gebruik. Als een object niet compleet is, hoe vul je dat dan aan? Het proces moet in ieder geval reversibel zijn en je moet kunnen zien wat origineel is en wat is aangevuld. Uitgangspunten voor restauratie zijn de vorm van het object zelf, vergelijkbare objecten van elders en ook kennis van de samenleving waarin het object gemaakt is. De uitleg begint met een aardewerk schaaltje, zoals we ze zelf ook proberen te restaureren of archeologisch compleet te krijgen. Vervolgens zie je hoe dezelfde uitgangspunten ook bij de restanten van een wandschildering kunnen worden toegepast. Ik heb (illegaal?) een kort filmpje gemaakt waar je kunt zien hoe dit is verbeeld. Nadat de gevonden fragmenten aan elkaar zijn gepuzzeld en vergeleken met wandschilderingen in Rome en Pompeji wordt een verbeelding gemaakt van de rest van de schildering. Bekend is dat ambachtslieden vanuit Rome naar elders reisden en daarom mag worden aangenomen dat de schilderingen in Italië ook elders tot voorbeeld hebben gediend. De tentoonstelling wil laten zien dat ook restauratie of visuele reconstructie gebaseerd is op (weloverwogen) keuzes maar dat een enigszins andere reconstructie (verbeelding) ook te verdedigen was geweest. Het blijft een interpretatie.

Tenslotte laat men zien dat restauratie veel lastiger is als het gaat om een uniek item zoals een beeldhouwwerk. En hoe 3D-imaging hierin een rol kan spelen. Bij onze eigen afdeling heeft Aad al eens tijdens ons Valkhof-onderzoek een 3D-afbeelding gemaakt van een stuk bouwmateriaal. In de tentoonstelling legt men uit hoe je hier bij restauratie gebruik van kunt maken. Naast het eenvoudiger hanteren, meten of delen met anderen, kun je veel eenvoudiger allerlei hypothesen over de vorm van de restauratie visualiseren, bespreken en vergelijken. En tenslotte kun je met een 3D printer het aanvullende materiaal eerst uitprinten voor je het uit een definitief materiaal vervaardigt. Zo kun je veel sneller en flexibeler tot een reconstructie of restauratie komen.

Na de eerder genoemde zaal met de mega CGI-animatie van Narbonne (zie de preview hierboven) zien we hoe deze film tot stand is gekomen. Over monnikenwerk gesproken: ook al is het digitaal, iedere dakpan, iedere steen, iedere mens moet worden ontworpen op basis van wetenschappelijke informatie en vervolgens getekend, ingekleurd, geanimeerd en in het grote verband geplaatst. Op de beeldschermen krijg je een idee van hoe dit gaat en hoeveel werk het is. Het toont opnieuw de interactie tussen de wetenschap en commerciële creatieve bureaus.

Aan de hand van gladiatorengevechten wordt uitgelegd dat een verbeelding ook gebaseerd kan worden op experimentele archeologie. Na het verzamelen van informatie uit vondstmateriaal, iconografie, inscripties en eigentijdse teksten wordt deze informatie door experimenten getoetst aan de werkelijkheid. Bij vondsten wordt gekeken hoe deze gebruikt zouden kunnen zijn. Bij de contemporaine verbeelding van situaties wordt gekeken of de afgebeelde handelingen fysiek haalbaar zijn. Dit blijkt overigens vaak niet het geval. Bij beschrijvingen in teksten is de experimentele benadering tweeërlei: deze kan iets zeggen over de auteur en de geloofwaardigheid van zijn beschrijving. Maar ook over de handelingen als zodanig en in combinatie met elkaar. Op de tentoonstelling zien we een range aan 3D-animaties van gladiatorengevechten in verschillende combinaties van gladiatoren, gebaseerd op experimentele archeologie. Bij een film als Gladiator is zo gebruik gemaakt van de laatste archeologische inzichten om de gevechten te verbeelden en tegelijkertijd heeft het maken van de film nieuwe inzichten opgeleverd voor de archeologie.


Uit het storyboard van Gladiator, getekend door Sylvain Despretz

Naast films komen ook videogames aan bod en de verbeelding van de oudheid hierin. Het Romeins verleden blijkt een grote inspiratiebron te zijn. Het grootste gevaar van de verbeelding in de populaire cultuur zit hem in de gedachteloze herhaling van eerder gemaakte beelden. Dan blijft Spartacus eruitzien volgens de inzichten van de jaren ’50 en een blijft een gladiator een jaren ’90 ‘hunk’. Het beeld dat het grote publiek van de oudheid heeft is door film en massacommunicatie tot ons gekomen, en het is heel moeilijk dat beeld te doorbreken als er nieuwe inzichten zijn. Anderszijds kunnen juist alle digitale ontwikkelingen het makkelijker maken om de nieuwste inzichten aan de wereld te tonen, aldus de strekking van de tentoonstelling.

Gaande de tentoonstelling kan ik lang met het verhaal mee. Ik zie veel functioneel digitaal materiaal dat straks waarschijnlijk de permanente expositie zal ondersteunen, of dat al doet. Maar naarmate we meer storyboards uit de film Gladiator te zien krijgen, en meer beeldschermen met videogames in amfitheaters, bekruipt me het ongemakkelijke gevoel dat het tonen van dit laatste materiaal – hoe knap gemaakt ook – vooral het opleuken van de tentoonstelling dient en dat het verhaal op het eind wel wat dun wordt. Toch neem ik er wat van mee: ten eerste dat de digitale ontwikkelingen het verbeelden van de oudheid makkelijker maken en dat de interactie tussen archeologie en digitale imaging nieuwe inzichten oplevert. En ten tweede dat je een verbeelding niet zomaar voor kennisgeving moet aannemen. Enerzijds doe je dan de makers en het onderzoek dat eraan voorafgaat tekort. En anderzijds moet je wellicht vraagtekens stellen bij wat je ziet.

Dat laatste kan overigens nooit kwaad. Na de vele stenen met inscripties in Narbonne zagen we tijdens onze avondwandeling op een gerestaureerd huis in een naburig dorp deze steen, die er zo op het eerste gezicht aardig authentiek uitziet. Pas als je hem leest weet je dat je ernaast zit. En het wordt pas echt aardig als je opzoekt over wie dit gaat. Pierre Dac was – behalve van Joodse afkomst en WO2 verzetsheld – humorist.

Pierre Dac
is niet in dit huis geboren.
En hij is hier ook niet gestorven.

De pot op!

Twee maanden het nieuwe jaar in en mijn goede voornemens laten hun rafelrand zien. Ja, ik was het van plan. Nee, ik heb goede excuses. Ja, ik zou toch minstens een blog per maand gaan schrijven. Ook als er andere zaken gedaan moeten worden. Vaak heb ik uit mijn volle hoofd al een paar ‘beginnen’ geperst, maar die leiden dan niet tot een compleet verhaal. Zoals dit begin, dat ik in januari in een mail aan mezelf schreef toen mijn laptop kapot was en ik een Apple zonder Word had geleend:

‘Ze hebben ook een grotere!….’, zegt de mevrouw achter me in de rij bij de kringloopwinkel indringend, terwijl ze op mijn mandje wijst. Met moeite kom ik boven uit mijn gedachten en kijk in het mandje. Een grotere bloempot? Een groter schilderij? Een groter tijdschrift? Een grotere lap stof? Ik heb geen idee wat ze bedoelt. Tegen de tijd dat ik een antwoord heb samengeraapt is ze alweer druk met de aankopen van iemand anders. Gelukkig. Thuisgekomen krijg ik een app van Aad. ‘Als je nu geen stof hebt voor een nieuwe blog…’. Ik heb geen idee wat hij bedoelt. Dus ik app maar terug: ‘Ik neem aan dat je niet ‘The Voice’ bedoelt, maar onze laatste opgraving?’ Waarop ik het cryptische antwoord krijg: ‘Je weet het vast wel te combineren’.

Kijk dat bedoel ik. Een leuk begin…maar een maand later hebben we heel ander nieuws dan de pornografische huisvlijt (ik citeer Jort Kelder) van BN-ers.

Toch nog maar even terug naar die opgraving. Heerlijk was het dat we na zo’n lange tijd weer konden graven. In mijn vorige blog ben ik er al even over begonnen. En kon ik niet laten om alvast de mooiste vondst uit het grafveld te laten zien. Wat een schat. We zijn met negen leden vertegenwoordigd, bij toerbeurt, dus steeds als je komt is het even heroriënteren. Inmiddels is het grafveld dichtgegooid en zijn we een aantal putten opgeschoven. Er worden sporen gevonden van vier huizen (greppels en paalgaten) en een aantal afval/beerkuilen en waterputten. Alle tekenen duiden op een inheemse (Bataafse) nederzetting. De waterputten gaan behoorlijk diep en er worden door de vrijwilligers heel wat kuubs grond verzet. In de gemeenschappelijke app worden de foto’s gedeeld, want er wordt door verschillende mensen op opeenvolgende dagen aan gewerkt.

Een van de profielen. Klik aan voor groot.

 
Uit het laatste waterput-profiel worden DNA-monsters genomen. De monsterjager verschijnt hiervoor geheel in een witte overal om de monsters niet te besmetten. Pepijn (de opgravingsleider) vertelt dat de resultaten van DNA-analyse er al na enkele weken kunnen zijn. Dat proces wordt geheel geautomatiseerd uitgevoerd. Met de computer worden alle gevonden DNA-profielen opgesteld (dit kunnen miljoenen profielen zijn), de dubbelen worden uitgefilterd en zo ontstaat er een min of meer handzame lijst met alle gevonden stoffen. En dit dan weer apart voor elk segment van het profiel. Het kan om DNA gaan van niet-humane bronnen zoals stuifmeel van planten, bacteriën en chemische elementen, DNA van dieren, en ook menselijk DNA kan gevonden worden, zelfs al via huidschilfers. Misschien een idee voor een lezing, bedenk ik opeens: iemand die dit eens helder aan ons uitlegt, liefst met wat sappige voorbeelden natuurlijk.

Op mijn laatste dag in het veld komen we bij een meer recent gebeuren. Ook dit lijkt een waterput of wellicht een reservoir. Hij heeft mogelijk gehoord bij de huizen die hier tot in de jaren ’70 hebben gestaan. Op de kaart van 1832 kan ik geen bebouwing vinden. Later hoor ik dat de huizen van later datum zijn. Mark en ik krijgen de opdracht om eerst de buitenkant van de put vrij te maken om vast te leggen en vervolgens een coupe te maken. De put is gemetseld met halve stenen en een kalkachtige specie. Met een moker slaan we de helft weg. Eerst denken we nog een deksel ontdekt te hebben, maar gaande het leegmaken komen we recent materiaal tegen. Plastic, lege broodzakjes, een glazen zoutvaatje. Toch wel een tegenvaller. Maar als we iets doen doen we het goed: de put wordt keurig schoon opgeleverd.

Intussen moet ik even naar de DIXI. Graafjas omhoog, fleece omhoog, broek naar beneden, thermohemd omhoog, thermobroek naar beneden, hemd omhoog, onderbroek omlaag. Het valt niet mee in zo’n kleine ruimte. Ali B. zou er nog een hele klus aan gehad hebben… als ik niet minstens vier keer te oud was geweest. Terwijl ik alles weer op de plaats wurm denk ik aan de vrouwen die ooit in deze kleine inheemse nederzetting gewoond hebben. Ongetwijfeld waarschuwden de moeders toen ook al hun dochters: ‘Kijk uit voor de Romeinen, en die soldaten zijn niet te vertrouwen. Niet in je eentje naar Noviomagus lopen, en denk erom: beslist niet naar de canabae!’ 

Deze week wordt de opgraving vervolgd. Er moet eerst wat asfalt gestript worden, dus benieuwd wat we daaronder gaan vinden. Nu de meeste Coronamaatregelen tot het verleden behoren, volgen de afdelingsactiviteiten elkaar in hoog tempo op. Vorig jaar werd bijna ieder plan door de werkelijkheid in de kiem gesmoord, dus nu proberen we het ijzer te smeden voordat het uit onze handen gerukt wordt. Vergaderen, netwerken, teksten redigeren, lezing, avond voor nieuwe leden, jaarrekening, jaarverslag, ledenvergadering plannen, het houdt niet op. Wat wel ophield is het thuiswerken: we hebben de meeste kratten ingepakt zodat we op het depot verder kunnen. Een beetje onwennig was het nog wel, afgelopen week. Het depot gaat verbouwen dus we zitten verspreid door de ruimte en we moeten onszelf weer even op onze plaats schurken.

Omdat ik het roodbakkend aardewerk met witte slib en veelkleurige decoratie en sgrafito aan het plakken ben, uit de beerput aan de Waalkade – het materiaal dat ik steeds ‘Genneps’ noem – leek het me een goed idee om in Gennep weer eens bij Museum Het Petershuis te gaan kijken. Als je er nog nooit bent geweest: het is leuk en klein en een omweg waard. Nu ben ik een keramiek-freak dus naast het historisch aardewerk heb ik genoten van het moderne keramiek dat er verzameld is, grotendeels gemaakt door keramisten die jaarlijks de Keramisto bezoeken, een grote pottenbakkersmarkt te Milsbeek. Maar er is ook een historische tijdlijn van vondsten uit het gebied, en vooral is er het ‘Genneps’ aardewerk, dat ik eigenlijk ‘Rijnlands’ zou moeten noemen.

Nu zijn er in Gennep ooit (in 1988) de restanten van een 18e eeuwse pottenbakkerij gevonden, dus het aardewerk dat daar vandaan komt is ‘echt’ Genneps, zo was mijn redenatie. Ik ken de publicatie van Alexandra Mars hierover, die weliswaar uitgebreid is, maar zonder veel kleurenafbeeldingen. Mijn visueel ingestelde hoofd vraagt om meer beeld. Staande bij de vitrines realiseer ik me al snel dat ik voor wat er te zien is die conclusie niet kan trekken. Wat er staat wordt getypeerd als Rijnlands en niet als ‘gevonden in Gennep’ of ‘Genneps’. Een paar voorbeelden:

Op de bovenste etage vind ik een kleine bibliotheek. Daar valt mijn oog toevallig op een boekje over een Potthaus in Kervenheim, net achter Weeze, waarvan de restanten en het productieafval in 1980 zijn gevonden en gedocumenteerd. Terug thuis vind ik er meer over, onder andere op deze website van de Historische Verein für Geldern und Umgegend en op deze website over Nederrijns aardewerk. Hoe herkenbaar! Wat ze daar vonden kwam rechtstreeks uit de productie: stapels van vaak dezelfde borden, zodat ze onmiskenbaar ‘Kervenheims’ zijn. Vaak met een vogeldecoratie en een datering.

Overduidelijk behoort het allemaal tot de Rijnlandse traditie: als men om welke reden dan ook van vestigingsplaats wijzigde namen pottenbakkers de recepten, hun ervaring en ontwerpen mee naar een nieuwe plek. Vergelijk wat je ziet in Gennep met de vondsten uit Kervenheim: dit is echt ‘zoek de tien verschillen’. Zelfs de witte slibrand die mij als kenmerkend Genneps werd voorgehouden vind ik hier terug. Conclusie: als ik wil constateren of iets echt uit Gennep komt is moet ik dieper in de materie, als het al haalbaar is. Wordt vervolgd.

Tenslotte nog een aardigheidje. Gevonden in de stort bij de opgraving van het Romeinse grafveld. Wit en glimmend stak dit boven de zwarte aarde uit. En ik wist meteen wat het was. Zo’n ding had je vroeger vaak in handen. Maar nog leuker werd het toen ik het zwarte stof afwreef en er tekst tevoorschijn kwam: A. Trautig Installateur Tooropstraat 76 Nijmegen. Zo maakte een installatiebedrijf in het begin van de 20e eeuw reclame op de wc-trekker. Over de betreffende naam kan ik online terugvinden dat dit wellicht Arie Trautig betreft, die in 1950 in Nijmegen gestorven is. Over de familie Trautig staat ook nog een mooi stukje op Noviomagus.nl: lees het hier!

Foto van Noviomagus.nl

 Zie je nu wat ik aan het begin bedoelde? In het totaal van deze blog? In mijn hoofd is het zo druk als in een ongeleegde beerput. Er komt van alles bovendrijven en het gaat alle kanten op. Of is er method to my madness? Opeens zie ik een doorlopende lijn: van de Romeinen, via de Waalkade, de DIXI en installateur Trautig naar de man die onze actualiteit beheerst. Dan ligt een kopregel opeens zomaar voor de hand.

Keulse kloot

Twee keer. Zegge en schrijve twee keer konden we in het najaar op de traditionele woensdagavond terecht in onze werkruimte in het depot. Net voldoende om de laatste sorteeracties uit te voeren van ons thuiswerkproject ‘Waalkade’. Al het archeologisch interessante materiaal is nu gescheiden van het afval (grind en gruis). Met ingang van de een-na-laatste coronamaatregelen kon iedere groep thuis aan de slag met een specifieke materiaalsoort. Witbakkend, roodbakkend, industrieel wit, fayence, transferware: we zijn op het juiste punt beland om de volgende stap te zetten: puzzelen en plakken. In het depot staat een Waalkade Wisseltafel, zodat we foutief gesorteerde items kunnen afgeven voor andere groepen. Via de app houden we elkaar op de hoogte. Met ingang van de allerlaatste coronamaatregelen zijn uiteraard ook de groepen weer teruggebracht en blijven er bijna alleen individuele en duo-acties over. Toch blijft er voortgang. Op onze website is er meer over dit project terug te zien! 

In Groesbeek zijn we bezig met roodbakkend aardewerk. Een grote materiaalgroep. Zelf heb ik gekozen voor roodbakkend aardewerk met slibdecoratie, waarvan het merendeel waarschijnlijk afkomstig is uit Gennep. De naïeve decoraties spreken me aan, en lijken met veel liefde en vaardigheid te zijn gemaakt. Een paar voorbeelden laat ik jullie graag zien. Het afgelopen jaar is dit materiaal ook afgebeeld op het omslag van ons jaarverslag. Inmiddels is er van de betreffende schaal al wat meer dan alleen de toenmalige scherven!

 

Onlangs werd ik door een vriend uitgenodigd om een workshop decoreren te volgen bij Cor Unum, een bekende keramiekwerkplaats in Den Bosch. Een prachtige gelegenheid om eens te kijken of ik zo’n Genneps decor zou kunnen nabootsen. Weliswaar niet met slib, maar dan toch in ieder geval met glazuren. Het blijkt al een hele toer om – met behulp van een klein draaiplateau – een lijn langs de buitenrand van het bord te trekken. Verder probeer ik een spiraal, zoals je vaak ook bij slibdecors ziet, ik probeer te krassen om het sgrafito te oefenen. En als laatste probeer ik het spettereffekt na te bootsen. Naïef als de Gennepse decoraties mogen zijn: er is heel wat kunde en ervaring nodig om het goed aan te brengen. Ik had jullie graag het eindresultaat van mijn poging willen laten zien, maar het baksel moet nog opgehaald worden…je houdt het tegoed.

Een van onze nieuwe leden, Jon, die net als ik graag mudlarkt (rivierstrandjut), bracht zijn vondsten mee naar een thuiswerkmiddag. Gezamenlijk hebben we ze bekeken. Een overzicht en de aardigste vondsten, twee randen van Romeinse kruiken en een stukje van een geverfde waar drinkbekertje, – gewoon van het Waalstrand – wil ik jullie niet onthouden. 

Waar we niet uitkwamen is deze grijsbakkende scherf, zeer grof gemagerd, met een decoratieve band. Suggesties zijn welkom!

Een goed moment om de belofte aan een ander nieuw lid in te lossen. Op de schervenavond – ja, de echte – bracht zij een tas vol scherven mee die ze naar aanleiding van een van mijn blogs had gevonden in Oeffelt. Ik was verrast toen ik ze zag, ze leken in niets op de scherven die ik zelf had gevonden. Ook de vele omstanders hadden geen idee waar we naar keken. Enorme scherven, zwaar, grof, maar waarvan? Een grote pot, daar waren we het over eens, maar verder kwamen we eigenlijk niet. Harry van Enckevort leek uitkomst te bieden. Het zou mogelijk een 18e eeuwse of 19e eeuwse tuinvaas kunnen zijn. Dat leek niet zo’n gekke gedachte als je weet dat er ooit een drukbezochte herberg bij de vindplaats heeft gestaan.

Op verzoek van ons nieuwe lid had ik de scherven mee naar huis genomen om te zien of ik er iets van kon maken. Op de valreep van het jaar ga ik ze eerst maar eens wassen. Wat een grote klompen aardewerk! Sommige stukken lijken secundair verbrand te zijn. Terwijl de scherven drogen kan ik het niet laten alvast wat te puzzelen. Een paar bodemstukken bieden zich aan. Vreemd, een van de andere stukken past aan de bodem maar heeft ook een rand. Met een ronding naar boven.

Even denk ik aan een organisch gevormde bovenrand, maar opeens begint het te dagen. Helaas…niks Romeins, niks ouds, niks inheems. Google brengt uitkomst. We hebben te maken met een terracotta terrashaard van Zuid-Amerikaanse oorsprong. Ik vind exact dezelfde: voor 129,95 heeft de eigenaar die het afval dumpte een nieuwe!

Gelukkig hebben we de afgelopen maand weer mogen genieten van het echte werk. Opnieuw kwamen we in een extreme weerssituatie terecht: was het bij onze laatste opgraving soms boven de 40 graden, nu hadden we te maken met vorst. Gelukkig wist Joep ‘Icepick’ Hendriks de bovenlaag voor ons te prepareren.

De mooiste vondst wil ik jullie niet onthouden (ik deel het bericht dat de wethouder openbaar heeft gemaakt) een fantastische, puntgave, Romeinse ribkom. En er is meer graafwerk in het verschiet, een goed vooruitzicht!

 

Toen ik gister wat liep te schuimen op een veldje achter ons huis vond ik onderstaande grote jongen. De twee kleintjes – terracotta en glas – vond ik al eerder in dit veld, voor de verhouding heb ik ze toegevoegd. De blauwe leek me steengoed, met een kobalt glazuur, flink gebruikt, gesleten en met butsen. Mijn eerste gedachte: een knikker, maat stuiter of bonker: 33 mm.

Dat leverde een leuke online zoektocht op. Ja, er werden steengoed knikkers gemaakt. Soms gingen ze als vracht vanuit Duitsland mee op schepen, onder andere naar de VS, waar ze nu nog verzameld worden. Ik vind ze alleen met zoutglazuur, ik zie geen kobalt varianten. Dan kom ik een naam tegen:  mogelijk is dit een Keulse kloot. Dat is een bal voor kolfen of klootschieten. Er staat geen maat bij, dus lastig beoordelen. En wellicht onwaarschijnlijk dat het kolfspel hier in het achterste achterland werd gespeeld. Toch meer iets voor de notabelen? Ook het RCE deelt een foto van een ‘kleine gebakken Keulse kloot’. Weer geen maataanduiding. Ik kom een theorie tegen dat ze als kogel werden gebruikt. Omkleed met lood. Of als stop op Keulse kruiken. Onhandig lijkt me, maar wie zal het zeggen. In het Deventer systeem kan ik ze niet vinden, hoewel er exemplaren in Deventer gevonden zijn. Ik hoop op betere tijden, als we er weer samen over kunnen praten en we niet van het wereldwijde web afhankelijk zijn voor determinatie. 

In ieder geval weer iets geleerd. Ik had nog nooit van een Keulse kloot gehoord. Ik kende ooit wel een Tielse kloot. Ik moest er meteen aan denken toen ik die naam las. Mijn vader had een ver familielid die Jan Kloot heette. Toen zijn vrouw – in de vijftiger jaren – zwanger bleek van een drieling besloot hij zijn naam te veranderen – ik zal die om privacyredenen niet vermelden. Hij wilde zijn kinderen de naam Kloot niet aandoen. Voor zijn kinderen heeft het vast goed uitgepakt. Maar voor hemzelf veranderde er niets. Zelfs ik weet 70 jaar later zijn bijnaam nog: ‘Jan met de drie kloten’. Wat een tijdsbeeld.

Na al mijn terugblikken is het goed om ook wat krenten uit de pap van de toekomst te vissen: er is nog een opgraving in het verschiet, we kunnen nog vooruit met ons Waalkadeproject en hopelijk kunnen we spoedig weer met zijn allen bij elkaar komen, geboosterd en wel. Tot die tijd is er online van alles te zien en lezen: op onze Facebookpagina plaatsen Aad en anderen bijna dagelijks kijk- of leestips!

Ik wens jullie een goed nieuwjaar. Laten we hopen dat we snel van 3G naar 3O komen: ontmoeting, ontdekking, ontwikkeling. Tot dan!

 

-+=
Google Translate
Top