Tweeling

Alweer het laatste blog van dit jaar. Een jaar dat voor onze werkgroep niet bol stond van archeologisch opgravingswerk. Slechts twee keer heb ik dit jaar in het veld gestaan. Bij Park Lingezegen hebben we een oude put leeg geschept: een put die eerder 19e eeuws dan 17e eeuws bleek. In Grave hebben we op uitnodiging van Jan Kusters een prachtige dag doorgebracht op het ‘geheime veld’. De avond ervoor stonden er nog aardappels, de dag erna zou er gras gezaaid worden. Generaal Jan stuurde alle troepen het veld in om zoveel mogelijk materiaal zeker te stellen. Want de komende jaren valt daar natuurlijk weinig te zoeken.

Landesaufnahme Velp bij Grave

 

 

 

 

 

Foto Ton van der Zanden. 
Vlnr Marijke, Aad, Pauline en Frans in Grave

Verder stond dit jaar voor mij vooral in het teken van het boek “Groesbeek Heights” dat we hebben vormgegeven op basis van teksten van Leo ten Hag en Willem Kuppens met uitbundig beeldmateriaal verzameld door Paul Klinkenberg. Een veelomvattend verslag van heel veel veldwerk: toen en nu! Van de oorlog in de praktijk. Een aanvulling ook op de verhalen van onze oudere buren en buurtbewoners. En als je zoals ik precies op de grens woont, dan hoor je van beide zijden wat de oorlog ‘onder de streep’ voor de gewone mens tot  gevolg heeft gehad.

Een heel andere kant krijg je te zien als je de tentoonstelling ‘Design van het Derde Rijk’ bezoekt in Den Bosch. Om te beginnen: een aanrader! Ik was er afgelopen dinsdag. Absoluut met heel veel respect en duiding gemaakt. En met heel veel voorzorgen om misbruik van het materiaal te voorkomen: je mag niet fotograferen en er is geen folder of boekje met uitleg. De film vooraf – die erg snel gaat, maar waarvan je de meeste onderdelen later nog terug ziet – en de gratis audifoon bieden in woord en geluid geweldige informatie.

Maar zoals ik zei: het is de andere kant van het verhaal. De opzet, de theorie, het concept, zoals dat van bovenaf is uitgedacht. De opzet van de tentoonstelling is veel ruimer dan je wellicht zou verwachten van het woord Design. In beeld en geluid maakt de expositie duidelijk hoe Hitler van het begin af bezig is geweest om op een zo simpel en eenduidig mogelijke manier zijn ideeën vorm te geven en te communiceren. Hoe hij in de vruchtbare bodem van het Duitsland na de Eerste Wereldoorlog voet aan de grond kreeg en dat in relatief korte tijd. Je ziet hoe over alles werd nagedacht, alles werd doordacht, werd ingedeeld, ingericht, overwogen en gepland binnen een groot concept. En ook hoe dit alles moest overkomen op het werkloze en arme volk dat de Eerste Wereldoorlog had verloren en weer trots moest worden op het eigen land en vertrouwen krijgen in hun leider.

In 2017 heb ik meegewerkt aan de vertaling (van Duits naar Engels) van de autobiografie van Heinz Siery, een keramisch ontwerper uit Baumbach. Door zijn woorden kon ik me al een voorstelling maken van wat de komst van het nationaalsocialisme voor gewone mensen betekende en hoe het zich in het dagelijkse leven binnen wurmde. In de expositie werd die voorstelling als het ware werkelijkheid.

Siery: “Meine Schulzeit begann 1933 pünktlich mit Adolf Hitler, der uns, wie weiland der liebe Gott, als ständiger Begleiter völlig vereinnahmte….Für uns Kinder war das eine faszinierende Zeit, denn auf einmal war alles ganz anders, vor allem aber bunter mit den vielen roten Fahnen, einem weißen runden Fleck und einem Kreuz mit Haken darin, die an besonderen Tagen aus dem Fenster gehängt werden mussten und zwar an jedem Haus. Und dann die braun uniformierten Männer, die wir ja vorher nur in den üblichen, für uns ganz normalen blauen Arbeitsanzügen kannten. Aber die Verwunderung wurde noch verstärkt, als einer unsere Lehrer nun auch noch in dieser Uniform zum Unterricht erschien und mit “HEIL HITLER“ grüßte statt mit GUTEN MORGEN.

Dat Hitler niet alleen in eigen land, maar ook over de grens zijn ideeën wist te verspreiden weet ik uit eigen familie. Mijn opa van moederskant, die uit Den Haag kwam, was een van een tweeling. Van jongs af aan kregen we mee dat hij ooit een tweelingbroer had gehad, die ‘fout’ was geweest in de oorlog en ergens in Duitse dienst was gesneuveld. Meer wisten we niet. En opa was invalide. Iedere dinsdagmiddag na school paste ik op hem als oma haar vrije middag had. Gelegenheid genoeg dus om iets te vragen, maar praten over vroeger kon hij toen al niet meer.

De tweeling in 1902

 

 

 

 

 

De tweeling in 1902:
Wim en Piet (rechts)

Met de komst van de vele online genealogische bronnen ben ik er achter gekomen dat opa’s tweelingbroer gestorven is op 1 oktober 1944 in Portogruaro in Italië. En onlangs kreeg ik een klein inkijkje in het verleden van de twee broers toen ik bij mijn tante Joop een oud fotoalbum uit Den Haag in handen kreeg. Eerst vond ik een intens romantische foto van de tweeling rond 1902 en daarna foto’s van de broers afzonderlijk. Ik kreeg het boek mee om de foto’s in te scannen, en toen vond ik achterin, samen in een envelop, twee brieven. Een brief van mijn opa Piet vanuit een lager voor Arbeitseinsatz-arbeiders in Eisenach…en een brief van zijn tweelingbroer Wim met de Duitse Feldpost, ergens vanuit Frankrijk. Twee brieven, twee werelden. En beide enveloppen geopend door de censuur.

Een brief van mijn opa PietOpa Piet

Opa, naïef, “malle Pietje” voor intimi, vertelt over zijn lange reis, hoe ze zijn aangekomen in Eisenach, hoeveel mensen uit verschillende landen er zijn: Bulgaren, Serven, Sloaken, Hongaren, Italianen, Polen en Russen. Het is de vooravond van zijn eerste werkdag en hij maakt zich er vooralsnog vooral druk over of hij wel een ‘waschvrouw’ zal kunnen vinden voor zijn goeie goed. Het is duidelijk dat hij geen flauw idee heeft van wat hem te wachten staat.

Een brief van WimWim, gemankeerd kunstschilder

Zijn broer Wim, gemankeerd kunstschilder, getrouwd met de Poolse Charlotte, staat heel anders in het leven. Hij schrijft in oktober 1943: ‘Je moet weten dat ik sedert enige maanden dienst heb genomen bij een marine-wachkommando. Ik voel het als mijn plicht ook mijn steentje bij te dragen om het Bolsjewisme uit Europa en dus ook uit ons land te houden.” En: “Met Februari kom ik met verlof en hoop ik je op te zoeken, tenminste als je die booze broer nog wilt kennen.” Bijzonder om zo lang na dato een glimp van hun verschillende levens te zien. Zeker is dat ze elkaar als gevolg van hun keuzes nooit meer gezien hebben.

Tot zover. Meer graven in mijn familieverleden, realiseer ik me, dan in onze bodem. Laten we hopen dat we volgend jaar weer meer fysiek aan de slag kunnen. Ik wens jullie in ieder geval goede dagen, met wat bezinning en niet al te veel eten, en alvast een Guten Rutsch in het nieuwe jaar.

En vergeet die expositie niet.

The magic word

Ik ben deze blog nog niet begonnen en heb al drie kopregels bedacht. Zoveel dingen waar ik wel wat over kwijt wil. Eerst was het ‘Marketing Garden’. Maar die had de Gelderlander al. De ongekende hoeveelheid Market Garden-gerelateerde activiteiten van de laatste tijd geeft te denken. De bedoeling is natuurlijk herdenken, maar weten we 75 jaar later eigenlijk wel of realiseren we ons de impact van wat er zich toen heeft afgespeeld? In een radioverslag over de landingen op de Ginkelse Heide hoor ik de verslaggever alleen maar praten over ‘spectaculair’ en de rit van de historische voertuigen naar het noorden is ‘fantastisch’.

Nou hoor ik je denken, maar wacht eens even, we hebben toch zelf ook meegedaan aan die hype en een boek uitgebracht? En dan is mijn antwoord: heb je het al gelezen? Voor de niet ingewijden: de publicatie ‘Groesbeek Heights’ is een uitgave van onze eigen AWN-afdeling, en wel van de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Als er één boek in mijn optiek integer is en wars van opportunisme, dan is het dit wel. Jarenlang veldwerk gekoppeld aan minstens zo lang archiefonderzoek heeft een bijzondere kruisbestuiving opgeleverd. De verslagen van dag tot dag uit het veld, de war journals, kaarten en foto’s gekoppeld aan wat er nu nog in het landschap te vinden is: het brengt je heel dicht bij die paar dagen in september 1944 dat Gavin en zijn mannen in onze regio landden. Soms zelfs tot bij de schutters in hun putje, waar we zien wat zij zagen als ze over de rand keken…

Tijdens de herdenkingsweek hebben Marcel en ik de jaarlijkse lunch met onze vroegere buurvrouw Nelly (nu 87) en haar dochter Mariëtte. Nelly woonde tijdens de invasie op de Hogewaldseweg in Breedeweg, tegenover het Reichswald. Haar heldere geest en gevoel voor humor brengen je nog dichter bij de dingen van toen. Ze heeft er al vaak interviews over gegeven maar er komen altijd weer nieuwe details boven die we niet eerder gehoord hebben. Over de koeien die al bij de eerste bombardementen geraakt worden en dood in het land liggen. En dat bij terugkomst na de evacuatie alles weg is, behalve die koeien, die er – in vergaande staat van ontbinding – nog liggen. Dat wegslepen niet kan, want er zijn geen landbouwmachines en ze vallen uit elkaar. Maar dat ze wel weg moeten. Het land moet bewerkt, het is al zo laat in het seizoen…Overgieten met brandstof en aansteken dan maar. Spaarzaam met de brandstof, want ja,  alles is schaars. En dat je die verschrikkelijke lucht dan later nóg ruikt als er geploegd wordt op die plekken.

En ook dat ze vorig jaar nog, door de droogte, in het veld de sporen zag van de loopgraven die de Duitsers vanaf de rand van het Reichswald naar hun huis hadden gemaakt. Dat haar vader nog wel een jaar bezig was geweest om de loopgraven dicht te gooien (met slechte grond, vandaar de crop marks), slechts gewapend met een schop en kruiwagen. Dat er een tank door de grensafscheiding van gaas en prikkeldraad gereden was, en dat alle scherpe stukjes gaas en prikkeldraad uit het veld moesten worden gezocht om te voorkomen dat het later mens of dier zou verwonden. En dàt op een plek vol explosieven die in de zachte grond niet waren afgegaan: die dagelijkse angst om vader, en niet alleen in hun huishouden.

Als sterren van de hemelPagina 27 uit Norbert A. de Groot, Als sterren van de hemel, De Gooische Uitgeverij 1984, geannoteerd door Carl Paul zelf.

En we praten over Carl en Vera. Carl Paul, de veteraan van de 82e Airborne divisie, die iedere paar jaar tijdens de herdenkingen bij Nelly kwam logeren. Zijn vrouw Vera, Engelse, die tijdens een van zijn ‘leaves’ in Liverpool met hem trouwde. Ze kenden elkaar drie dagen. Carl was een harde, maakte alle luchtlandingen mee en zat in de staf van Gavin. Bijzondere man, die op zijn 96e nog naar de herdenkingen kwam en iedere ochtend van Nelly naar ons liep om even een praatje te maken terwijl ‘the women’ in huis bezig waren. Mariëtte merkt op dat Carl bewonderenswaardig was, maar dat Vera minstens zo bijzonder was. Een stadsmeisje uit Liverpool dat na de oorlog terechtkomt op een farm (lees: vergane blokhut) in Idaho op 30 mijl van de dichtstbijzijnde buren. Met een man met PTSS (het woord kenden ze nog niet, maar de stress was er niet minder om) die zijn woede afreageerde door het rotsachtige land met de hand te ontginnen. En met drie kinderen waarvan er twee op een vreselijke manier jong sterven. Hoe hou je je dan staande? Onder de afwas, als Mariëtte er naar vraagt, geeft Vera het antwoord. The magic word? Acceptance.

Accepteren lijkt makkelijker te worden als we in tijd of nabijheid verwijderd zijn van ons ‘onderwerp’. Maar als het zo nabij is, hoe kan je dan accepteren? Ik heb net – voor de tweede keer – het boek ‘The hare with amber eyes’ (De haas met amberkleurige ogen) van kunstenaar en pottenbakker Edmund de Waal gelezen. Hij schreef eerder over keramiek, maar dit boek gaat over zijn (joodse) familiegeschiedenis. Over accepteren gesproken…
Het boek raad ik je bijzonder aan, zeker als je van familiegeschiedenis houdt.

Met familiegeschiedenis – ook die van anderen – hou ik me graag bezig, omdat de kleine mens, de persoon, de voorouder, je dichter bij de grote geschiedenis brengt. Vorig jaar maakten mijn man en zwager samen een boekje over het leven van hun oom Alex Willems, die door oorlogsgeweld om het leven kwam. Afgelopen tijd heeft Willem Kuppens, mede-auteur van Groesbeek Heights, met zijn kennis van de militaire activiteiten in onze regio geholpen om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. We zijn er nog niet uit.
Maar heeft het gevoel dat we het verleden moeten uitzoeken en vastleggen ook met acceptatie te maken? Wordt dat makkelijker als je weet hoe het gegaan is? De voorgaande generaties hebben het accepteren in ieder geval zonder die kennis moeten doen.

En wat het megalomane herdenken betreft: volgens mij moet het niet groter, groter maar kleiner, kleiner. Dan komen we veel dichter bij de angst, de woede en het verdriet van toen.  Als herdenken gedenken wordt.

 Alex Willems
Vandaag, 29 september 2019, is het precies 75 jaar geleden dat Alex Willems omkwam op de Waal te Winssen.

 

Luizenmoeder

Afgelopen week is de expositie in Grave ontmanteld. Woensdag om 10 uur precies openden Jan en Albert uit Gennep de stoet ‘ophalers’. Jan heeft nog een prachtig verhaal over zijn noppenroemer (waarmee hij overigens onlangs nog de krant haalde, met vermelding van de expo in Grave). Nadat hij in 1986 de scherven heeft gevonden, durft hij wel de meer eenvoudige glazen in elkaar te lijmen, maar aarzelt hij om aan de roemer te beginnen. Het lijkt hem beter om er eerst mee naar een deskundige te gaan.
Zo komt hij terecht bij Frides Lameris en zijn dochter Kitty. Kitty is net afgestudeerd op roemers en vader Frides wil zijn dochter testen. Op een van de scherven staat de datum van de roemer gegraveerd. Deze scherf haalt hij tussen de andere uit en houdt hem achter. Vervolgens legt hij de overige scherven aan zijn dochter voor. Kitty dateert de roemer tussen 1646 en 1648. Daarna haalt vader de ontbrekende scherf tevoorschijn: 1647. Dochter geslaagd! Jan laat de eerder door hem geplakte glazen zien: en ook hij is geslaagd: ze vinden dat hij de noppenroemer op dezelfde manier kan plakken. Zo gezegd en iets minder snel gedaan: zeker één van de blikvangers op onze tentoonstelling.

John Jansen komt het materiaal van Oss, Ravenstein en Deest ophalen. Mergor in Mosam haalt het prachtige Romeinse schoeisel. De conditie is goed gebleven tijdens de expositie, maar de schoenen gaan nu eerst weer een aantal maanden in het water, om vervolgens opnieuw geconserveerd te worden. Dan kunnen ze weer tien jaar mee. Cor Nijenhuis verzamelt de spullen uit Huissen. Het prachtige kinderlaarsje wordt in een speciaal kistje geschroefd voor transport. Ook Martien maakt zijn vitrine leeg en het lijk (uit Escharen) gaat weer in de kast.

Woensdagavond kunnen we veel materiaal meteen weer in de werkruimte en in het depot terugbrengen. Ben heeft het materiaal meegenomen dat retour moet gaat naar het Valkhofmuseum, Museum Kasteel Wijchen en de Wim Tuijn-collectie. Met Bas en Aad vervoer ik de spullen van Kelfkensbos en Pierson. Kees zoekt plaats in het depot. Mooi op tijd, want de Pierson-groep is bijna klaar met de inventarisatieronde!

Donderdag wordt de WW2-vitrine ontruimd. Roeland neemt het vitrinebordje mee als herinnering. Het bureautje ‘van Wim’ dat ik vlak voor de expositie bij de kringloop had gekocht gaat mee terug naar huis. Ik vond het al leuk maar het heeft een extra dimensie nu het een tijdje de spullen van Wim heeft gehuisvest. Aad en Marcel brengen het ‘WW2-roest’ terug naar Bureau Archeologie. Ook alle foto’s, posters en borden krijgen daar een plaats. Zo kunnen we het hergebruiken: als wanddecoratie in onze werkruimte en als informatie wanneer we ergens een kraam of infostand hebben.

Archeologie van de

Als laatste halen Marijke en ik de letters van de wanden… en dan herinnert niets meer aan onze activiteiten in het Graafs Museum. Over een paar weken opent de nieuwe expositie: van het gilde in Grave. Gaat dat zien!
Na gedane zaken filosoferen we bij koffie en appeltaart (van Ben) alweer over een nieuwe expositie, over vijf jaar. Want ja, die zijn zó om.

Mijn blog is trouwens ook alweer bijna om. Terwijl ik nog wel wilde schrijven over de uitleg die Peter van de Broeke bij ons hield over prehistorisch aardewerk en de kenmerken daarvan. Ik had een deja vu-ervaring toen Peter ons na afloop een grote hoeveelheid scherven liet zien en daarbij een aantal opdrachten gaf. Wim Tuijn kon je ook zo verwachtingsvol aankijken als hij iets had uitgelegd en hoopte dat je het goede antwoord zou geven. Peter heeft diezelfde blik. Ik hoop dat hij nog vaak terugkomt. Na zo lang bezig te zijn geweest met middeleeuws- en nieuwe tijd-materiaal is het fijn om weer eens die grove brokken in handen te hebben.

prehistorisch aardewerk

Peter vertelde dat het zeer aannemelijk is dat dit aardewerk door vrouwen werd gemaakt. Best logisch eigenlijk: zij waren het die kookten, die precies wisten wat ze nodig hadden, en die voor de bereiding van eten toch al met vuur in de weer waren.

Ik kan me er alles bij voorstellen hoe moeders die vaardigheden op hun dochters overbrachten. ‘Kom Imma, goed kneden, alle lucht moet uit de klei.’ ‘Ja, maar mam, ik wil met Idis spelen.’ ’Eerst dat potje afmaken, en dan mag je weg. En blijf met die kleihanden uit je haren.’ ’Ja, maar mam, ik heb jeuk.’ ’Dat krijg je ervan als je met Idis speelt. Ik haal de kam en dan maken we eerst vlechten voor je gaat. En dat potje maak je ook af.’
En dat je dan als luizenmoeder eerst een uur bezig bent om die verrekte beesten uit je dochters klitten te halen. En dat die er dan natuurlijk gauw tussenuit knijpt voordat ze haar potje heeft afgemaakt. En dat je dan als moeder denkt, weet je wat, die kam erin en toedeledoki. En dan krijg je dit…

 luizenkamgevonden bij een dassenburcht

Nou ja, mijn fantasie gaat met me op de loop. De getoonde luizenkam is trouwens Romeins en komt uit de Maas bij Cuijk (via Mergor in Mosam op onze expositie). De getoonde scherven zijn wel prehistorisch (ijzertijd) en recentelijk door Rob de Loos gevonden bij een dassenburcht. Eruit geworpen door vader das bij het graven van een riant aanleunhol voor zijn schoonmoeder…sorry.
Deze vondst zal overigens nog beschreven worden.

Bitterzoet

Afgelopen week de eerste bespreking voor een nieuw boek van de werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Het duurt nog even voor het verschijnt, maar het is al leuk om ermee bezig te zijn. Vooral discussies over de titel houden de gemoederen altijd bezig. Die moet natuurlijk pakkend zijn, en begrijpelijk, de lading dekken en origineel zijn. Ga er maar aanstaan. De archeologie van WO2 spreekt trouwens enorm aan, ook op de expositie in Grave. Zet een schoolklas kinderen bij de ingang en de vitrine met de parachute van camouflagestof is net een magneet. Gaaf en cool vinden ze ‘t. Ze beseffen wel dat echte oorlog geen videogame is, maar net zo min als wij – die er niet bij waren – kunnen ze zich een voorstelling maken van de verschrikkingen van die tijd. De WO2-archeologie kan dat ook niet, maar helpt ons wel bij het vaststellen van de omstandigheden en plaatst ze in de ruimte van nu.

19e eeuws industrieel aardewerk 19e eeuws industrieel aardewerk

Terug in het depot heb ik nog een uurtje om een Pierson-doos uit te pakken. Ik stuit op 19e eeuws industrieel aardewerk. Prachtige plaatjes uit verre streken versieren de schaaltjes, kopjes en borden. Voor de arme bewoners van de Zwanengas moet het bijzonder zijn geweest om dit soort aardewerk en porselein in huis te kunnen hebben.

een keuken uit Vlaardingen

Als je de omstandigheden van die tijd ziet (zie deze foto van een keuken uit Vlaardingen) moet dit aardewerk met ‘zoete’ plaatjes toch een beetje vreugde in ’t leven hebben gebracht.

Sphinx-merkSphinx-merk   Sphinx-merk

Met behulp van het boekje ‘Maastrichtse ceramiek’ van A. Polling dateer ik een kommetje. Ik leer dat we te maken hebben met beeldmerk 70, het eerste Sphinx-merk. Dit beeldmerk was er in diverse versies en werd gebruikt vanaf 1883. Het leuke is dat deze variant een turf-datering heeft. Links van het beeldmerk zie je een 8 en vervolgens 9 turfjes. Ik tel uit dat het kommetje in 1889 vervaardigd is.

Het materiaal werd gedecoreerd met transfer prints. Dit Youtube filmpje laat zien hoe dat in z’n werk gaat. Alle handelingen worden geïsoleerd en gestandaardiseerd. Zo heb je geen bijzondere skills nodig om in het arbeidsproces te worden ingezet. Zelfs de jongste kinderen worden door fabrieken als die van Petrus Regout aan het werk gezet om de productie te optimaliseren. Werknemers: mannen, vrouwen en kinderen werden uitgeknepen, vaak gedwongen tot nachtwerk en hun persoonlijke leven werd tot nul gereduceerd. Eenmaal in de ‘greep’ van Regout was het moeilijk daaruit te ontsnappen. De zoete plaatjes verhullen zo een heel wat minder rooskleurige herkomst.

ons koloniaal verleden

Soms zijn de plaatjes zelf ook minder zoet en kijk je er wat ongemakkelijk naar. Zoals deze afbeelding die herinneringen oproept aan ons koloniaal verleden. Ik weet niet precies wat ik zie, maar ik krijg er toch een akelig gevoel bij. Van wat toen wel kon en nu echt niet meer. Zo’n gevoel als bij de Pietendiscussie. Die mijd ik het liefst. En ik ben denk ik niet de enige. Van mij mag Piet alle kleuren van de regenboog hebben, voor het feest en voor kinderen maakt dat toch niets uit. Maar onze geschiedenis verander je er niet meer mee. Door de discussie herinnert iedere pepernoot nu aan dat ongemakkelijke verleden. En juist dat is volgens mij de oorzaak van de verharding van de discussie: we willen er liever niet aan herinnerd worden, hoe terecht dat ook is.

En zo zijn onze vondsten vaak bitterzoet. Of het nu een pepernoot is, Regout-aardewerk of een, ja, of een condoom. Op onze expositie liggen in de WO2-vitrine door de legerleiding verstrekte en in de verpakking teruggevonden condooms. Zo leuk en bijzonder dat we die hebben. Maar laatst herinnerde iemand mij eraan hoe jammer dat eigenlijk is voor de parachutist van wie ze geweest zijn. Want als hij het pakje had opengemaakt om te gebruiken, hadden wij de inhoud nooit meer teruggezien!

Enfin. Wie vanavond thuis pakjes gaat openen, wens ik veel plezier. En wie dat in het depot gaat doen wens ik dat evenzo. Maar ja, voor ons is iedere woensdagavond pakjesavond.

Dieptepunt

Leuk zo’n blog, maar lastig als er steeds weer iets anders langskomt dat belangrijker is. Zes weken geleden begon ik aan mijn derde blog, en schreef ik dit:

Nu ik met dit blog begonnen ben, heb ik de mogelijkheid om ook eens een kijkje achter de schermen van de website te nemen. En realiseer ik me hoeveel werk hier door Aad wordt verzet. Ik bedoel, we zijn als AWN’ers goed in grondverzet, maar webverzet is weer een heel andere tak van sport. Hebben jullie wel eens uitgebreid rondgestruind op de site? Ik heb grote bewondering voor de hoeveelheid werk die Aad erin stopt en voor de variatie die hij biedt. Het is een beetje raar om op de site zelf de website aan te bevelen, maar bij dezen doe ik dat toch maar! En wisten jullie dat we laatst van onze vertegenwoordiger van de landelijke AWN te horen hebben gekregen dat we de mooiste website hebben van alle afdelingen? Top Aad!

Het is me het AWN-weekje wel, trouwens. Woensdagavond weer overleg: o.a. met Katja, die de collectie van Wim aan het beschrijven is voor boek en expositie. Daarna gelukkig tijd om een doos Pierson te ‘doen’. Een heel gevarieerd beeld: veel oud ijzer, heel veel botten, leer, natuursteen, lei, griffels, pijpenstelen, koper, aardewerk, glas, een katrol, een mesheft, gruis, nog meer gruis waar zaden in zitten en nog veel meer. Daar kan ik nog even mee door. Helaas niets waar je thuis alvast een beetje mee kunt Miss Marplen op internet.

Donderdag het afscheid van Mike als penningmeester van de AWN. De overige bestuursleden trakteren hem op een etentje. Mooie traditie en voor mij uiteraard de eerste keer dat ik erbij ben. Ik kom pas kijken. Nou, er is wel wat over de tafel gegaan daar. Vooral verhalen over het vakantiewerk van ‘vroeguh’. Met stip op één staat het al dan niet meespelen in ‘Een brug te ver’ in 1976. Deventer, ‘a sleepy Dutch town’ wordt Hollywood aan de IJssel en Nijmeegse scholieren kunnen figureren. Mooie verhalen. Er staat trouwens aflevering van Andere Tijden online over de hele gang van zaken toen: https://www.anderetijden.nl/aflevering/456/Een-Brug-te-Ver

Terug naar de onze… Op maandag starten Marcel en ik met de opmaak van het jubileumboek. Leo heeft de teksten aangeleverd, Aad de beelden. Hun werk zit er voorlopig even op. We beginnen bij het begin: lettertype kiezen, bladspiegel bepalen, interlinie, lettercorps, indeling, kaders, basiskleuren, vormgeving fotobijschriften, nummering etc etc. We hadden al eerder wat proeven gemaakt, maar met de echte tekst zie je pas goed hoe het ‘valt’. We schuiven met maten en verhoudingen, komen de eerste problemen tegen, passen alles weer aan en zo gaat dat de eerste dag door.

Het werk van Leo en Aad zat er maar tijdelijk ‘voorlopig even op’ want natuurlijk waren er aanvullende teksten bij de foto’s nodig, en foto’s die beter bij de tekst pasten, en een opbouw voor de beschrijving van de Tuijn-collectie door Katja Zee, en al met al nog heel veel werk voor ik vijf weken later (vorige week) kon schrijven:

Pfff. Het ei is gelegd. Het jubileumboek is naar de drukker. De hotline met Leo en Aad kan even afkoelen. Het blijft altijd een spannend moment. Die druk op de knop die het voorafgaande ‘voor de eeuwigheid’ gaat vastleggen. Want hoe precies je ook controleert, hoeveel fouten en foutjes en onduidelijkheden en onheldere formuleringen en ‘storende onzorgvuldigheden’ je er ook uithaalt, er blijft er altijd wel eentje staan. Zo zag Marcel letterlijk 15 seconden voor de definitieve verzending opeens het woord ‘verassing’ staan. In archeologische context zou dit woord nog wel kunnen, maar er werd geen crematie bedoeld: kortom nog een last minute surprise.

Inmiddels is het vandaag en ben ik net terug van een interview met de radiozender RN7. De bedoeling was om te praten over het boek en de expositie over 50 jaar AWN Nijmegen en omstreken. Dus had ik me uitgebreid voorbereid met jaartallen en plaatsen en twee quotes van Wim, omdat er daarvan veel in het boek staan: de eerste dat je werk als vrijwilliger in de archeologie ‘vrijwillig maar niet vrijblijvend’ is, de tweede dat ‘opgraven in groepsverband toch leuker’ is. Daar wilde ik mijn verhaal omheen bouwen, hoe zijn waarden voor ons nog steeds van belang zijn.

Maar dat is dan het lastige bij zo’n interview. Dat je vragen krijgt waar je juist helemaal niet over nagedacht hebt. ‘Wat was het dieptepunt in de afgelopen 50 jaar?’ Jeetje, wat moet je daarop zeggen? Ik red me eruit met ‘dat we altijd in de diepte graven, dus dat ieder dieptepunt voor ons juist weer een hoogtepunt is.’ Het zou mooi zijn als iemand dit bij het 75-jarig jubileum als quote aanhaalt denk ik nog. Maar toch heb ik er een naar gevoel bij. Het boek krijgt in het geheel te weinig aandacht.

Als ik in de stromende regen weer buiten sta, loop ik Henk Stuij tegen het lijf. Ik vertel hem waar ik vandaan kom en hij zegt: ‘Dat hebbie vast prima gedaan.’ Ondanks de regen voel ik me meteen een stuk beter.

-+=
Google Translate
Top