(Niet) in steen gehouwen

Toen ik las over de ontdekkingen in Herwen-Hemeling was mijn eerste gedachte: ‘Ah, kunnen we eindelijk in de regio ons eigen lapidarium maken.’ Aanleiding voor die gedachte was mijn bezoek vorig jaar aan het museum Narbo Via in Narbonne, waar een muur aan Romeinse bewerkte bouwfragmenten en stenen staat om ‘u’ tegen te zeggen. Ik ben op dit moment in Frankrijk, dus de vondsten uit Herwen-Hemeling moet ik nog even laten wachten. Maar opnieuw naar het museum in Narbonne staat boven aan mijn ‘to do’-lijstje.

Nu moet ik zeggen dat de eerste week hier er vooral een was van uitrusten: na drie maanden als ‘wedding planner’, een huwelijk in eigen tuin, drie dagen opruimen en een dag rijden naar Frankrijk waren we even klaar met alles. Maar vandaag vallen de dingen op hun plaats: vannacht heeft het onverwacht geregend en alle tuinkussens zijn nat. Onze achterbuurman Etienne is druk aan het klussen met veel herrie-apparaten, om op het leukste nippertje zijn vakantiehuis gereed te maken voor de huurders die morgen al komen. En twee gemeentewerkers met respectievelijk bosmaaier en bezemkar staan net buiten onze tuinmuur het wereldleed te bespreken, uiteraard met de apparaten op volle toeren want ze zijn hard aan het werk.

Een goed moment dus om naar Narbonne af te reizen. Maar voordat ik jullie daarover vertel, moet ik eerst nog iets anders kwijt over dat museum. Ik had jullie in mijn blog al aangegeven dat ik het zo prachtig vond vormgegeven, alles klopte aan alle kanten. Ik heb ongetwijfeld de naam van de architect voorbij zien komen, maar die zei me op dat moment niets. Toen ik ter voorbereiding op dit nieuwe bezoek nog eens op de website keek besloot ik die naam te Googlen. Holy Shit (sorry) dacht ik toen, dit is ook niet zomaar een architect(enbureau), dit is het neusje van de zalm. Wellicht hebben jullie meer kennis als het gaat om architecten: het ontwerp is van het bureau van Norman Foster, die onder andere de Millennium Bridge in Londen heeft ontworpen, de overkapping van het British Museum, het Viaduct van Millau, Apple Park in Californië en nog veel meer iconische bouwwerken. Geen wonder dat het wel klopte….kost een paar centen (denk ik) maar dan heb je ook wat. En nu ik het heb teruggezien stelt het opnieuw niet teleur. Wat een prachtig geheel.

Het voornaamste doel van de trip vandaag is de nieuwe tijdelijke tentoonstelling in het museum. Vorig jaar had ik al een sneak peek van een tijdelijke expositie gezien, maar het blijkt dat er inmiddels een nieuwe is. De Franse tekst op de website heb ik vluchtig gelezen en spreekt me in eerste instantie niet heel erg aan. 3D-imaging, verfilmingen, computerspellen? Waar zal dat heengaan? Ik twijfel, maar voor M is het juist aanleiding om me te vergezellen. De expositie heet “Narbo Martius, wedergeboorte van een hoofdstad”. Gaande de expositie word ik enthousiaster. Enerzijds is alles weer groots en meeslepend, zoals een digitale film (CGI in goed Nederlands) van de stad op een minstens 14 meter breed panoramascherm waar je midden in zit. Maar anderzijds gaat men in op het detail: want het gaat niet alleen over die verbeelding van het verleden, maar vooral ook over het ‘hoe dan’? Hoe komt dat beeld – die ‘wedergeboorte’ – tot stand. Hoe kom je van archeologische kennis tot verantwoorde verbeelding. Hoe vertaal je wetenschap naar beleving? En dan komen we precies bij de vraag die we ons in Nijmegen ook al heel lang stellen.

In een van de eerste zalen zien we een enorme, wandvullende, vogelvluchttekening van Narbonne in de tweede eeuw. Zo’n impressie die je – ik moet het eerlijk zeggen – eigenlijk vaak een beetje voor kennisgeving aanneemt. Maar hier wordt het hele proces getoond dat tot een dergelijke tekening leidt. Hoe alle bekende gegevens uit archeologie, oude en nieuwe plattegronden en tekeningen samengebracht worden in een zo exact mogelijke plattegrond van de stad. Die alle informatie geeft over de plaats van de bebouwing. En hoe op basis van de vondsten, oude prenten en tekeningen, alsmede informatie uit vergelijkbare steden vorm, materiaal en kleur van de bebouwing wordt vastgesteld. Vervolgens is al deze informatie door Jean-Claude Golvin (tekenaar, archeoloog, architect en groot specialist in archeologische reconstructie) gebouw voor gebouw, lijntje voor lijntje en kleur voor kleur verwerkt in de vogelvluchttekening. Zo wordt de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd. Naast de tekentafel van Golvin met probeersels en kleurproeven zien we een filmpje van het tekenproces.
En een vergelijkbare tekening uit 1990 toont aan hoe er sprake is van voortschrijdend inzicht in een tijdsbestek van hooguit 30 jaar.
Op Youtube vond ik dit filmpje waar Golvin zijn werkwijze uitlegt. Ook al kun je zijn verhaal niet helemaal volgen, het toont vanaf 0:32 wel de tekening van Narbonne die ik op de tentoonstelling heb gezien.

Een volgende zaal geeft uitleg over restauratie. Hoe er vanuit wetenschappelijk oogpunt tegen restauratie of reconstructie wordt aangekeken. Dat het er niet om gaat iets zo mooi mogelijk te maken. Wat is dan wel het doel? In een museum is dit meestal om het publiek te kunnen uitleggen hoe iets er ooit heeft uitgezien. Maar het kan ook zijn om meer inzicht te krijgen in het doel of gebruik. Als een object niet compleet is, hoe vul je dat dan aan? Het proces moet in ieder geval reversibel zijn en je moet kunnen zien wat origineel is en wat is aangevuld. Uitgangspunten voor restauratie zijn de vorm van het object zelf, vergelijkbare objecten van elders en ook kennis van de samenleving waarin het object gemaakt is. De uitleg begint met een aardewerk schaaltje, zoals we ze zelf ook proberen te restaureren of archeologisch compleet te krijgen. Vervolgens zie je hoe dezelfde uitgangspunten ook bij de restanten van een wandschildering kunnen worden toegepast. Ik heb (illegaal?) een kort filmpje gemaakt waar je kunt zien hoe dit is verbeeld. Nadat de gevonden fragmenten aan elkaar zijn gepuzzeld en vergeleken met wandschilderingen in Rome en Pompeji wordt een verbeelding gemaakt van de rest van de schildering. Bekend is dat ambachtslieden vanuit Rome naar elders reisden en daarom mag worden aangenomen dat de schilderingen in Italië ook elders tot voorbeeld hebben gediend. De tentoonstelling wil laten zien dat ook restauratie of visuele reconstructie gebaseerd is op (weloverwogen) keuzes maar dat een enigszins andere reconstructie (verbeelding) ook te verdedigen was geweest. Het blijft een interpretatie.

Tenslotte laat men zien dat restauratie veel lastiger is als het gaat om een uniek item zoals een beeldhouwwerk. En hoe 3D-imaging hierin een rol kan spelen. Bij onze eigen afdeling heeft Aad al eens tijdens ons Valkhof-onderzoek een 3D-afbeelding gemaakt van een stuk bouwmateriaal. In de tentoonstelling legt men uit hoe je hier bij restauratie gebruik van kunt maken. Naast het eenvoudiger hanteren, meten of delen met anderen, kun je veel eenvoudiger allerlei hypothesen over de vorm van de restauratie visualiseren, bespreken en vergelijken. En tenslotte kun je met een 3D printer het aanvullende materiaal eerst uitprinten voor je het uit een definitief materiaal vervaardigt. Zo kun je veel sneller en flexibeler tot een reconstructie of restauratie komen.

Na de eerder genoemde zaal met de mega CGI-animatie van Narbonne (zie de preview hierboven) zien we hoe deze film tot stand is gekomen. Over monnikenwerk gesproken: ook al is het digitaal, iedere dakpan, iedere steen, iedere mens moet worden ontworpen op basis van wetenschappelijke informatie en vervolgens getekend, ingekleurd, geanimeerd en in het grote verband geplaatst. Op de beeldschermen krijg je een idee van hoe dit gaat en hoeveel werk het is. Het toont opnieuw de interactie tussen de wetenschap en commerciële creatieve bureaus.

Aan de hand van gladiatorengevechten wordt uitgelegd dat een verbeelding ook gebaseerd kan worden op experimentele archeologie. Na het verzamelen van informatie uit vondstmateriaal, iconografie, inscripties en eigentijdse teksten wordt deze informatie door experimenten getoetst aan de werkelijkheid. Bij vondsten wordt gekeken hoe deze gebruikt zouden kunnen zijn. Bij de contemporaine verbeelding van situaties wordt gekeken of de afgebeelde handelingen fysiek haalbaar zijn. Dit blijkt overigens vaak niet het geval. Bij beschrijvingen in teksten is de experimentele benadering tweeërlei: deze kan iets zeggen over de auteur en de geloofwaardigheid van zijn beschrijving. Maar ook over de handelingen als zodanig en in combinatie met elkaar. Op de tentoonstelling zien we een range aan 3D-animaties van gladiatorengevechten in verschillende combinaties van gladiatoren, gebaseerd op experimentele archeologie. Bij een film als Gladiator is zo gebruik gemaakt van de laatste archeologische inzichten om de gevechten te verbeelden en tegelijkertijd heeft het maken van de film nieuwe inzichten opgeleverd voor de archeologie.


Uit het storyboard van Gladiator, getekend door Sylvain Despretz

Naast films komen ook videogames aan bod en de verbeelding van de oudheid hierin. Het Romeins verleden blijkt een grote inspiratiebron te zijn. Het grootste gevaar van de verbeelding in de populaire cultuur zit hem in de gedachteloze herhaling van eerder gemaakte beelden. Dan blijft Spartacus eruitzien volgens de inzichten van de jaren ’50 en een blijft een gladiator een jaren ’90 ‘hunk’. Het beeld dat het grote publiek van de oudheid heeft is door film en massacommunicatie tot ons gekomen, en het is heel moeilijk dat beeld te doorbreken als er nieuwe inzichten zijn. Anderszijds kunnen juist alle digitale ontwikkelingen het makkelijker maken om de nieuwste inzichten aan de wereld te tonen, aldus de strekking van de tentoonstelling.

Gaande de tentoonstelling kan ik lang met het verhaal mee. Ik zie veel functioneel digitaal materiaal dat straks waarschijnlijk de permanente expositie zal ondersteunen, of dat al doet. Maar naarmate we meer storyboards uit de film Gladiator te zien krijgen, en meer beeldschermen met videogames in amfitheaters, bekruipt me het ongemakkelijke gevoel dat het tonen van dit laatste materiaal – hoe knap gemaakt ook – vooral het opleuken van de tentoonstelling dient en dat het verhaal op het eind wel wat dun wordt. Toch neem ik er wat van mee: ten eerste dat de digitale ontwikkelingen het verbeelden van de oudheid makkelijker maken en dat de interactie tussen archeologie en digitale imaging nieuwe inzichten oplevert. En ten tweede dat je een verbeelding niet zomaar voor kennisgeving moet aannemen. Enerzijds doe je dan de makers en het onderzoek dat eraan voorafgaat tekort. En anderzijds moet je wellicht vraagtekens stellen bij wat je ziet.

Dat laatste kan overigens nooit kwaad. Na de vele stenen met inscripties in Narbonne zagen we tijdens onze avondwandeling op een gerestaureerd huis in een naburig dorp deze steen, die er zo op het eerste gezicht aardig authentiek uitziet. Pas als je hem leest weet je dat je ernaast zit. En het wordt pas echt aardig als je opzoekt over wie dit gaat. Pierre Dac was – behalve van Joodse afkomst en WO2 verzetsheld – humorist.

Pierre Dac
is niet in dit huis geboren.
En hij is hier ook niet gestorven.

Colonia Narbo Martius

Ik ben terug in Frankrijk. De regent tikt zachtjes op het schaduwdoek. Net als gister. Jammer? Valt mee. Vooral een mooie gelegenheid om het nieuwe museum Narbo Via te gaan bekijken in Narbonne. Na een blik op de website beslist de man (M) me te vergezellen. Samen op naar Narbonne dus.

Eerst maar even iets over Narbonne in de oudheid. Want Narbonne is niet zomaar een stad met een Romeins verleden. Het is de eerste Romeinse kolonie in Gallië. Ontstaan omdat de Griekse kolonie Massilia (Marseille) in 125 v. C. hulp van de Romeinse bondgenoten vroeg tegen een aantal Gallische volkeren. Twee generaals, Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Quintus Fabius Maximus, onderwierpen binnen een paar jaar de Gallische volkeren van Zuid-Gallië tot aan de Pyreneeën. De Via Domitia, die in deze tijd ontstaat, gaat dwars door dit gebied de verbinding vormen tussen Italië en Spanje. Om hun positie te consolideren stichten de Romeinen in 118 v. C. met ongeveer 2000 mensen de Colonia Narbo Martius, strategisch gelegen aan de Middellandse zee en de Via Domitia. Zo kunnen de handelsroutes gecontroleerd worden, de natuurlijke bronnen in het achterland beheerd en land gedistribueerd aan Romeinse burgers.

Wil je hier iets meer over weten, kijk dan eens naar de prachtige Arte-documentaire waarmee ik afsluit, aanbevolen door Paul. Deze reportage maakt duidelijk dat Narbonne veel grootser en belangrijker was dan je wellicht zou verwachten: ‘Narbonne, das zweite Rom’. In deze documentaire ook aandacht voor het nieuwe museum en voor twee andere Romeinse musea in de regio. Ten eerste het Horreum (ondergrondse opslagruimten) in Narbonne, waar ik decennia geleden al eens met de kinderen ben geweest (herhaling staat gepland). En het uitstekende museum Amphoralis in Sallèles, dat ik in de zomer van 2019 in de blog Veng heb besproken.

Okay, maar dan nu het museum. Het pand ziet er van buiten strak uit. Typisch moderne Franse vormgeving: staal en steen, met een garrigue-achtige tuin eromheen van planten die ook zonder water vooruit kunnen. Wat op de foto hout leek, blijken betonnen muren te zijn die in aardetinten (van oker tot terracotta) zijn gespoten. De opbouw met een suggestie van lagen geeft het beton een warme uitstraling.

Ook de entree valt meteen op met een ‘Romeinse’ deur en een atrium. Na het scannen van de pass sanitaire, een alleraardigste ontvangst door twee dames die ook onze regenjassen in ontvangst nemen en het scannen van de entreekaarten lopen we meteen tegen een muur op. En wat voor een muur!

Overweldigend is het woord dat in me opkomt. In een groter dan grote stelling, langer dan ons hele Nijmeegse depot, zo schat ik, staat een uitstalling van Romeins bewerkt bouwmateriaal die in z’n eenvoud fantastisch is. ‘More is more’ in dit geval. Het past in de huidige museumtrend om materiaal in het depot toegankelijk te maken, en dit is dan de overtreffende trap. Op de wandelpromenade staan twee informatiezuilen met ieder twee interactieve beeldschermen. Hier kun je een bouwelement uit de muur uitkiezen en aanklikken, waarna er in drie talen informatie verschijnt. Ook is het betreffende element in 3D in beeld gebracht: je kunt het van alle kanten bekijken.

Vervolgens kun je zien van wat voor soort bouwwerk het deel uitmaakte en waar het dan zat in dat gebouw. Dat maakt het zoveel interessanter voor de kijker. Nog niet alle elementen zijn ingevoerd, maar het is een prima voorbeeld van hoe digitale informatie een tentoonstelling rijker en duidelijker kan maken. Geen gesleep met tablets, geen ingewikkelde menu’s, veel extra informatie en iedereen kan meekijken. Je ziet bij elkaar wat er kan.

En dat is het dan nog niet, wat die muur betreft. Als je verder kijkt dan wat je ziet (daar is M goed in) dan vallen er meer dingen op: vanaf het wandelniveau kun je op verschillende plekken afdalen naar het onderste niveau, zodat je de bouwblokken van dichtbij kunt bekijken. De trappen zijn opgebouwd als in een Romeins theater, dus er is langs de hele muur ruimte om even te gaan zitten en het in je op te nemen (en ja, er is een rolstoellift).

Intussen roept M me naar een blok marmer. ‘Kijk eens naar die P. Hoe prachtig. Zie je hoe de ronding aan de onderkant net niet aansluit op de stok?’ En bij een ander stuk:  ‘En hier, zie hoe mooi het is uitgevuld…’ Dit heeft de ontwerper van de muur ongetwijfeld bedacht. Een mega wow-moment als je binnenkomt, maar met alle mogelijkheden voor mini wow-momenten voor wie verder wil kijken. En dan gaan we meteen weer terug naar mega. Want opeens horen we een zacht mechanisch geluid. Er beweegt iets in de muur. Oh, en kijk, achter de voorste stelling is nog een tweede stelling. En ertussen zit een volautomatische, op afstand bestuurbare hefconstructie die de elementen kan ophalen, terugzetten en verplaatsen.

Een gebeuren op zich dat de aandacht van de bezoeker trekt.  En steeds als je in het museum komt zal de opstelling anders zijn en kun je andere elementen van dichtbij bekijken. Het geheel speelt in op de beleving, ook al zo’n sleutelwoord in eigentijds expositieland. Maar deze beleving is tegelijk ook functioneel en dat maakt het bijzonder.

Aan het eind van de promenade slaan we de hoek om naar de permanente opstelling. Hier gaan we van ‘more is more’ naar ‘less is more’. Eenvoudige uitleg. Deels digitaal, deels via muurborden, deels via de bordjes bij de voorwerpen. En ja, eerste puntje van kritiek, die kleine bordjes zitten helaas weer op deurkrukhoogte. Maar verder is het overzichtelijk, ruim, groots maar eenvoudig. M kijkt naar alle constructies die nodig zijn om enorme bouwelementen op hun plaats te houden. Ik kijk naar digitale projecties die op een simpele manier heel veel uitleg bieden. Over het landschap en de plaats van Narbonne daarin. Over een groot Romeins huis dat in Narbonne is gevonden, de indeling ervan en wat er binnen te zien was, van mozaïekvloer tot wandschildering, van voorouderbeelden tot persoonlijke verzorging.  De tentoonstelling van artefacten en de digitale uitleg erbij zijn goed in balans.

Een beeldscherm toont een recente opgraving. Een dijk langs de Romeinse bedding van de rivier de Aude blijkt vol te zitten met Romeins bouwmateriaal. De dijk is in de 4e of 5e eeuw ooit doorgebroken en de bewoners hebben alles wat op dat moment voorhanden was gebruikt om het gat te dichten. De opgraving van de dijk is van boven af gefotografeerd en de beelden zijn zo over elkaar gelegd dat je laag voor laag ziet wat er tevoorschijn komt. De bonus komt halverwege: er blijkt een compleet houten schip van 12 meter lang te zijn gebruikt om het gat te dichten. En ook het schip is weer vol bouwelementen. Het is prachtig om de opeenvolgende fasen van de opgraving zo helder te kunnen zien.

Er zijn veel highlights, maar het is vooral een solide en met zorg samengesteld verhaal. Het klopt. Inhoudelijk is het een mooi afgerond verhaal. En voor de vormgeving geldt hetzelfde. Alles past en vult elkaar aan. En de ruimtes zelf voelen ook lekker, realiseren we ons opeens. Het is niet te koud en niet te warm en er is duidelijk iets gedaan aan de akoestiek: tussen al die harde materialen is er toch geen galm te horen.

Als we terugkomen op de wandelpromenade zien we dat er gewerkt wordt aan een nieuwe expositie. Dit is waarschijnlijk de tijdelijke expositieruimte, waarvan op de website wordt gesproken. Een fijne aanleiding om hier snel nog eens terug te komen. En mijn sneak peek laat zien hoeveel mensen er nodig zijn om één kapiteel voorzichtig op z’n plaats te krijgen.


Op de terugweg lopen we nog even de stad in. Langs het aartsbisschoppelijk paleis en de Romeinse weg die deels zichtbaar is gemaakt. Geen verrassingen hier, maar lekker om er eens rond te lopen als het niet zo warm is.

En grappig om te zien dat het Romeinse verleden hier bijna onverschillig onderdeel uitmaakt van de omgeving. Hoe meer er is, hoe minder bijzonder het blijkbaar voelt. Hadden we dat gevoel in Nijmegen maar…

Nog even de links:
De website van het museum Narbo Via.
De documentaire: .

Kofferbak

Het is zondagochtend, 7 uur. Ik rij op de weg van Beziers naar Agde. Het is stil. Ongekend stil. Andere jaren om deze tijd is het verkeer naar de stranden al flink op gang. Maar dit jaar is alles anders. Geen Nederlanders, geen Belgen. Maar vooral: geen Grote Britten. Covid-19 en Brexit hebben hun tol geëist voor de toeristenindustrie.

Voor mij is het wel fijn. Ik ga strandjutten en ben snel bij het strand. In het verlengde van “mudlarking’’ waar ik al eens over schreef, vind ik het ook heel leuk om aan het strand te kijken. Wat ik vind? Het kan van alles zijn. Zeeglas en zee-aardewerk zijn favoriet. Het zijn scherven die door de zee zijn gepolijst tot een prachtige afgeronde vorm. Er worden vaak sieraden mee gemaakt. Ook andere voorwerpen, zowel natuurlijk als door de mens achtergelaten, kunnen door de zee worden afgeschuurd. Hout, schelpen, scheepsbenodigdheden…ik zoek er graag naar. En bij de kaap van Agde is een lavastrand waar de mooiste stukjes liggen. Vandaar mijn trip hierheen.

Ik moet denken aan de eerste keer dat ik hier kwam. We hadden ons vakantiehuis net gekocht en ik raakte met Wim Tuijn aan de praat over het gebied. Hij was er veel geweest en wees mij op interessante plekken. Narbonne, de Via Domitia, Enserune en ook Cap d’Agde. Op een druilerige herfstdag maakten we onze eerste tocht die kant op. Het kustgebied met gesloten strandtenten lag er onder de donkere wolken troosteloos bij. Maar we bezochten het archeologische museum ter plekke, een positieve herinnering. En ik stuurde een ansichtkaart naar Wim met een foto van de Ephèbe, het beeld dat ooit de aanleiding vormde om het museum te bouwen.

Op de terugweg van het strand rijd ik in een opwelling de oprit van het museum op. Ik kom hier zelden in de zomer, er is maar één weg naar de kust en die is altijd bomvol. Maar nu is het te doen. Het museum heeft een naamsverandering ondergaan. Het heet nu Musée d’Ephèbe et d’Archéologie Sous-Marine de la Ville d’Agde. Een hele mond vol. Museum voor de Ephebe en voor de onderzeearcheologie van de stad Agde.  Achter de balie zitten twee dames. Voor vier euro mag ik naar binnen. De degelijke mevrouw bij de kassa vraagt of ik een tablet wil meenemen voor meer uitleg. Als ik ja zeg moet ik wel mijn rijbewijs inleveren als onderpand. Na een korte aarzeling doe ik het maar. Maar eigenlijk kan dat niet, vind ik.

De andere mevrouw, een fraai gebruind ‘meisje van 50’ legt zeer summier uit hoe de tablet werkt. En vraagt of ik eerst de introductiefilm wil zien. Als blijkt dat die 38 minuten duurt sla ik dat aanbod maar af. Hoezo introductie? In de eerste zaal lukt het niet om de QR-code in te scannen. Er klinkt steeds een ontkennende piep. De degelijke kassamevrouw komt zuchtend op het geluid af (duidelijk niet de eerste keer) en legt uit dat ik probeer een QR van de kinderroute te scannen. Die heet Mercator. Maar ik moet eerst op de knop Encyclopedie drukken. Die is voor volwassenen. Daarna volgt een tirade over de tekortkomingen van haar gebruinde collega. Ik probeer het tij te keren door te vragen waar de zaalnummering op de plattegrond terugkomt in de zalen. Maar die komt niet terug: de nummers staan toch al op de plattegrond, dat is toch voldoende? Ik ga niet in discussie.

Ik moet inmiddels plassen en probeer op de kaart vergeefs de wc’s te vinden. Ik ga maar weer terug naar de kassa. Het is blijkbaar zo ingewikkeld dat de zonovergoten mevrouw mij voorgaat. Ik loop achter haar aan. Het is duidelijk dat haar kennis en ervaring liggen op de ontwikkeling en het onderhoud van haar fantastisch gebruinde benen. Ik moet meteen aan Bomans denken: ‘Al had mijn vrouw maar één zo’n been’. Als ik uit de wc kom sta ik er alleen voor. Ik besluit de tablet maar te laten voor wat hij is en te zien waar ik uitkom. En ja, de amforenwand is nog net zo indrukwekkend als toen. 

 

Fraai vind ik de zware stenen, die ankers blijken te zijn. Prachtige robuuste artefacten. De oudste dateren van rond 3000 voor Christus en bestaan uit een steen, al dan niet met een groef of gat, met daaraan een touw geknoopt. Hier gaat het puur om het gewicht. De ankers met de drie gaten zijn meer geavanceerd. Het bovenste gat is voor het touw, in de onderste twee gaten staken houten balken, die voor verankering in de zeebodem zorgden. Deze ankers werden al tussen de tiende en de zevende eeuw voor Christus gebruikt. De gebeitelde tekens zijn waarschijnlijk eigendomsaanduidingen of verwijzing naar het bijbehorende schip. En zo is er veel meer moois. Ik probeer de tablet nog eens uit voor meer info. Maar hoe raar is dit: de panelen aan de wand geven meer info dan de tablet. De omgekeerde wereld?

Ik zoek de Ephèbe. ‘Schone jongeling’ in het Grieks. Het gaat om een bronzen beeld dat op een zondag in 1964 door amateur-onderwaterarcheologen op acht meter diepte is gevonden in de monding van de rivier de Herault. Het prachtige beeld is Grieks en stamt uit de tweede eeuw voor Christus. Er is veel gediscussieerd over wie het beeld voorstelt. In eerste instantie dacht men aan Apollo. Later werd meer generiek gedacht aan ‘een’ Ephèbe, waarbij dat in Athene, in de vijfde eeuw voor Christus, de specifieke benaming is voor een jonge militair, tussen 18 en 20 jaar oud, met een prettig lichaam. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het beeld Alexander de Grote voorstelt. Na de vondst is het naar Parijs gebracht voor restauratie en jarenlang in het Louvre getoond.

Toen Agde het beeld terug wilde, werd als voorwaarde gesteld dat er een museum zou komen om het tentoon te stellen. Door de inkomsten uit het toerisme werd dit in de jaren ’80 mogelijk. Het museum is ontworpen door dezelfde architect als het hele toeristische complex aan de kust. Ik vind het beeld in een kale achterafzaal. Net als de rest van het museum ziet alles er wat gedateerd en very eighties uit. Hoewel geprobeerd is het museum digitaal wat op te leuken kan het wel wat meer echte aandacht gebruiken. Eenmaal buiten loop ik nog een rondje over het terrein. Jammer toch dat musea soms de boot missen als het gaat om het betrekken van het publiek bij het verhaal. Ik denk aan het bericht van Aad in onze whatsappgroep over de Pest-expositie in het Valkhof. Weliswaar niet troosteloos, maar wel gebrek aan aandacht voor het perspectief van de bezoeker. Mag ik het zo voorzichtig samenvatten?

Die week horen we dat Frankrijk ‘op geel’ is gegaan. Tot dat moment waren we nog niet uit eten geweest maar we besluiten het te vieren bij ons favoriete restaurantje in het volgende dorp. We zijn er meer dan anderhalf jaar niet geweest. Ik bel om te reserveren en krijg een voor mij onbekende mevrouw aan de lijn, die onze naam noteert. Als we die avond aanschuiven moeten we lachen. Ze heeft onze naam opgeschreven als ‘Tronc’. Een André van Duin-gevoel bekruipt me. Meneer en mevrouw Kofferbak. De Caesar salade is gelukkig als vanouds.

Veng

‘Binnenblijven en stilzitten’ luidt het advies van de overheid. Vandaag neem ik dat advies ter harte, want er moet een blog geschreven worden. De zinnen rommelen al weken door mijn hoofd, nu is er de tijd en de rust om er een samenhangend geheel van te maken. Tijdens mijn vakantie in Zuid-Frankrijk heb ik weer eens een bezoek gebracht aan Amphoralis, een leuk klein museum in Sallèles d’Aude (vlakbij Narbonne) dat mijn twee grootste passies verenigt: archeologie en keramiek. En een museum dat er nooit gekomen zou zijn zonder vrijwilligers in de archeologie!

Canal du Midi

 

De weg ernaartoe is al een plaatje, door kleine dorpen en langs het Canal du Midi, een in de 17e eeuw aangelegd kanaal dat Zuid-Frankrijk doorsnijdt en dat nu voornamelijk bevolkt wordt door bejaarde Britten in bedaagde bootjes. Het museum ligt bij een aftakking die het Canal verbindt met de rivier de Aude. Als je uitstapt voel en ruik en hoor je Frankrijk: de droge hete lucht, de geur van dennenhars en het niet aflatende geluid van de cigales.

De druiven staan letterlijk tussen de scherven

Dat er hier, onder de wijngaarden, iets in de grond moest zitten was al jaren bekend. Een oude foto laat zien wat de bevolking hier dagelijks zag: de druiven staan letterlijk tussen de scherven. Een echtpaar wijnboeren met een grote belangstelling voor archeologie wist in 1968 tijdens een kleine opgraving vast te stellen dat er een Gallo-Romeinse pottenbakkerij moest zijn. In 1976 werd vervolgens gestart met een volledige opgraving van de site. Het museum ontstond al tijdens de opgraving en toont het uiteindelijke resultaat.

Restanten Gallo-Romeinse pottenbakkerij

Op deze locatie stond een grootschalige, bijna industriële pottenbakkerij, waar voornamelijk twee producten in separate productielijnen werden vervaardigd: dakpannen en amforen voor de wijnhandel. Wijn werd hier al verbouwd toen eerst de Grieken en later de Romeinen het gebied ‘pacificeerden’. De kwaliteit werd zeer gewaardeerd en er kwam een grote export op gang, met name naar Rome, via de havens van Narbonne en Ostia. De wijn werd vervoerd in het daarvoor ideale vat: de Gauloise 4. Gewicht 10 kg., inhoud 30 liter. (Zie foto en vergelijk met de Lidl Saskia 0,5l) Een heel specifiek gevormde amfoor, die hier bij duizenden werd gemaakt. De pottenbakkerij had 10 draaiplekken en, in de loop van drie eeuwen, 14 ovens. Men gaat ervan uit dat er zeker 100 tot 200 mensen bij de productie betrokken waren, ieder met een vergaand gespecialiseerde taak.

Grootschalige, bijna industriële pottenbakkerij

De plek is ideaal, omdat het aan alle voorwaarden voordoet, zowel qua grondstoffen als qua locatie: de juiste klei, bronnen voor schoon water en bossen vol hout om de ovens te stoken. Bovendien midden tussen de wijnproducenten, met een waterweg naar de belangrijkste stad in dit gebied: Narbo Martius (Narbonne) en van daar naar de rest van de wereld. Niet alleen vond hier de productie plaats: de grote pottenbakkersgemeenschap leefde ook hier, vlak naast de productieplaats. Het museum is aangelegd als een soort insect met twee vleugels over de opgraving heen, zodat het hele terrein te overzien is. In het ‘lijf’ geeft een prachtige maquette een duidelijk beeld. Ook van de verschillende producten zijn mooie voorbeelden te zien.

Klein ommuurd grafveldje Klein ommuurd grafveldjeKlein ommuurd grafveldje

Heel bijzonder, en deze keer met meer aandacht van mij door de vondst van Marijke en Frans in Bemmel, is een klein ommuurd grafveldje vlakbij het werkgedeelte van de site. Het gaat om 14 inhumaties van voldragen baby’s tussen o en 8 maanden. De grafjes zijn afgedekt met een dakpan en vervolgens opgehoogd. Men heeft geen verklaring voor de locatie van deze graven, zo dicht bij de werkplek. Er zijn geen andere graven op het terrein gevonden. In een van de grafjes bevond zich op de buik van de baby een fibula, waaraan nog het restant van een doek is aangetroffen. Slechts een graf had wanden van dakpannen en grafgiften: dat van de oudste baby van circa 8 maanden. De begeleidende info stelt dat wellicht vanaf een half jaar een baby als een ‘volwaardig’ mens werd beschouwd en dus ook deze giften nodig had. Typisch een vondst die meer vragen oproept dan ze beantwoordt. Waarom? blijft door mijn hoofd zingen.

Sinds mijn vorige bezoek is er veel bezienswaardigs toegevoegd: vlakbij de pottenbakkerij zijn restanten aangetroffen van een aquaduct dat van Cabezac naar Narbonne heeft gelopen om aan de waterbehoefte van deze grote stad te voldoen. Inmiddels is er zo’n 8 km van de totale 20 km teruggevonden. Ter plekke van het museum is het aquaduct in zeer goede conditie. Tijdens de bouw (eind 1e eeuw) zijn er scherven van potten en dakpannen gebruikt, wat aangeeft dat de pottenbakkerij er eerder was dan het aquaduct. Verder op het terrein is een van de verblijfsruimten van de pottenbakkers gereconstrueerd en is een Romeinse tuin aangelegd.

Een Romeins olielampje in elkaar knutselen

In een van de bijgebouwen kun je zelf een Romeins olielampje in elkaar knutselen. Ik kan het niet laten om me tussen de schoolkinderen te begeven. De les wordt geleid door een zeer strenge pottenbakmevrouw maar dat heeft wel tot resultaat dat zelfs het jongste kind – en ook ik – met een prachtig lampje naar huis gaat. Tussendoor kijk ik gefascineerd naar de assistente, een mooi opgeschilderd meisje van een jaar of 16 dat dit vakantiebaantje duidelijk verkeerd heeft ingeschat. Het is hilarisch om te zien hoe ze met overduidelijke tegenzin haar vingers in de kliederige klei zet. Haar enorme kunstnagels, om en om gelakt met knalgele metallic en glitter nagellak, zijn beslist niet voorzien op deze taak.

Die avond zie ik op de regionale TV-zender van Occitanië een reportage over de gevolgen van de canicule (hittegolf) op de wijnbouw. Want wijn wordt er in dit gebied nog steeds in grote mate verbouwd. Jarenlang was dat – door pesticiden verpeste en in mega hoeveelheden geproduceerde – goedkope plok, maar door de concurrentie uit verre buitenlanden is men gaan inzien dat het ook hier anders moet. De boeren proberen nu meer voor kwaliteit en eigenheid te gaan en de kwaliteit van de wijn gaat langzaam maar zeker weer omhoog. De reportage gaat over de wijngaarden in de regio. Door de enorme hitte (recent 43 graden) verschroeien de wijnbladeren tot pulver en verdampt het vocht uit de druiven. De beelden tonen troosteloze wijnranken die helemaal bruin zijn geworden. Toch zijn er ook hier weer mensen die er iets op vinden. Een boer heeft boven alle rijen wijnranken op circa tweeënhalve meter hoogte zonnepanelen laten aanbrengen. Die profiteren de hele dag van de zon en zijn zo gepositioneerd dat de wijnranken op het heetst van de dag gedurende twee uur in de schaduw staan. Mooi hoe er altijd weer iemand een slimme oplossing vindt.

Boven alle rijen wijnranken op circa tweeënhalve meter hoogte zonnepanelen

Inmiddels zijn we alweer thuis, aan het afkicken van de pain en de vin. Of zoals ze het daar in het plaatselijke Occitaans zeggen: peng en veng. En al schrijvend heb ik me opeens gerealiseerd dat we het eigenlijk zelf ook allemaal hebben, al is het op kleinere schaal: de wijnbouw, de Holdeurn, het aquaduct.
En zelfs de hitte….

-+=
Google Translate
Top