Ieder huisje

Afgelopen weken in Grave drie rondleidingen verzorgd bij onze expositie. Een voor de vrijwilligers van het museum en een voor leerlingen van een lokale basisschool. Zoals altijd ligt hun focus bij de vondsten, de objecten, en gaan de vragen daarover. Als ik bij de volwassenen uitleg dat het ons vooral om de sporen gaat, de context, om de omstandigheden, omdat we daarvan veel meer leren, blijkt dat een openbaring. Zo zie je maar: wat voor ons vanzelfsprekend is mag je bij een ander niet als bekend verwachten.

Dus toen RN7, de streekradio, met een last minute verzoek kwam voor een interview – dat deze zondag voor niemand handig uitkwam – besloot ik opnieuw een kruistocht te ondernemen tegen de gedachte dat we als gouddelvers in het wilde Westen te hooi en te gras de schop in de grond steken. Dat ene potje vinden is leuk, maar komt het uit een grafveld of een nederzetting? Is het huishoudelijk of ritueel gebruikt? Alleen de context kan het uitwijzen. Het wordt een beetje een lang verhaal, maar ik hoop het maar weer eens te hebben uitgelegd.

Wat de rondleidingen voor kinderen betreft ben ik ben onder de indruk van de liefde en aandacht waarmee Martien Koolen en zijn mede-vrijwilligers in Grave uitleg geven over de archeologie en de historie van hun stad en de omgeving. Zo creëer je mensen die trots zijn op de plek waar ze wonen. Voor mij is het lang geleden dat ik voor de klas stond en zeker voor zulke jonge leerlingen. Ik heb heel wat geleerd van Martien’s uitleg van ‘oud’ bij een vuurstenen object: hoe schrijf je tien? Een 1 en een 0. En honderd? Een 1 en twee nullen. En duizend? En een miljoen? Precies! Een 1 met 6 nullen! Dus dat is heel lang geleden….en deze vuursteen is nog meer dan 1 miljoen jaar oud. Een goede poging om ‘heel oud’ uit te leggen. Dat had ik moeten horen voordat ik probeer uit te leggen dat iets ‘van rond het begin van de jaartelling’ is. Ik denk achteraf niet dat ze dat begrepen hebben.

 armpje uit de Piersonstraat

Nu we het toch over het begin van de jaartelling hebben: afgelopen woensdag kwam uit een blije doos van de Piersonstraat dit armpje tevoorschijn. Overduidelijk van een gekruisigde Christus. Ik moest meteen denken aan een anekdote die een leraar van mijn communicatieopleiding ooit gebruikte om het concept ‘out of the box-denken’ uit te leggen. Een spijkerfabriek geeft een reclamebureau opdracht een advertentie te bedenken voor hun spijkers. Bij de presentatie krijgt de fabrieksdirecteur een afbeelding van christus aan het kruis voorgeschoteld. Met daaronder de tekst: “Dankzij de spijkers van Van Leeuwen hangt Jezus hier al eeuwen”. De man blijkt niet gecharmeerd van het concept en geeft aan dat hij toch liever geen reclame willen maken met Jezus aan het kruis. Waarop het bureau een week later terugkeert met een nieuwe presentatie. Het kruis is nu leeg. Daaronder staat de tekst: “Jezus is van het kruis gepleurd. Met spijkers van Van Leeuwen was dit nooit gebeurd”.

Twee rattige delen van porseleinen poppen

Ik denk niet dat het daarna nog wat geworden is met die relatie. Dat dacht ik trouwens ook meteen toen ik in dezelfde doos de twee bovenstaande kopjes tegenkwam. Twee rattige delen van porseleinen poppen. Zo heerlijk om daar een verhaal bij te bedenken. Dat kan nu allemaal nog, dat fantaseren: de feiten moeten nog komen. Maar hier hebben ongetwijfeld twee zusjes gewoond. De een heeft de pop van de ander kapot gemaakt, al dan niet per ongeluk. En toen heeft de andere kattenkop natuurlijk de pop van die ene op de haardstenen laten stuiteren. Lekker puh! Zo heeft ook in de Piersonstraat ieder huisje zijn kruisje. Ik ben benieuwd of we ooit zullen vaststellen of het huis waarbij de beerput hoorde aan twee zusjes onderdak bood…

In Grave is trouwens ook een mooi verhaal verbonden aan huisjes en hun kruisjes…maar dat moet je maar aan Martien vragen 😉

Bennekom

Het is af! De expositie staat. Gister heeft Ben de laatste objecten in de vitrines geplaatst. Vanmorgen eerst samen met Leo een journalist van De Gelderlander te woord gestaan. Met veel interesse hoorde hij aan welke verschillende aspecten er aan vrijwilligersarcheologie zitten. Hij gaf aan dat er in de editie Nijmegen een stukje komt en wellicht nog iets met een foto in de editie Maasland, die in Grave uitkomt.

Nadat Leo en de journalist vertrokken zijn gaan Marcel en ik de puntjes op de i zetten. De snijtekst op de muren, de laatste aangepaste vitrinekaartjes op hun plaats. Toch nog wat dingen verplaatsen en vragen beantwoorden van de bezoekers van de operacursus die iedere donderdagochtend in het belendende zaaltje wordt gegeven. We worden regelmatig begeleid door vocaal vuurwerk, want de lezing is overduidelijk voorzien van geluidsvoorbeelden (nee, geen lichtbeelden of kroketten in de pauze).

Als we eindelijk tevreden zijn besluiten we in het stadscentrum wat te gaan eten om het te vieren (nee, weer geen kroketten). We sjouwen een flinke voorraad jubileumboeken naar binnen (ja, ze zijn zwaar) en op het moment dat we de Hampoort verlaten loopt er net een echtpaar op VUT-leeftijd naar binnen. We kijken elkaar aan en hebben dezelfde gedachte: onze eerste klanten! We scharrelen kriskras door de achterafstraatjes richting Elisabethkerk. Ik dacht dat het zo simpel was maar eindig bij de huizen met kruisen op het dak…wat vertelde Martien daar ook weer over?

Moe en nu ook voldaan lopen we anderhalf uur later weer terug. Ik wil nog even een foto maken. ‘De eerste bezoekers zijn niet weg te slaan’, zegt Martien als we binnenkomen. En inderdaad: de mensen die bij ons vertrek naar binnen liepen zijn nog steeds aan het lezen en kijken. Ik vraag of ik een foto mag maken waar ze op staan. Zo raken we in gesprek. De ene vraag na de andere krijg ik op me afgevuurd. Wat leuk dat deze mensen het zo interessant vinden. Het meest bijzondere vinden ze toch een groepje objecten uit de WOII vitrine. Ik verraad niet wat er ligt, maar ik vond het zelf ook apart.

Moet je daar een diploma voor hebben?

De mevrouw vraagt of ze ook zelf mee zou kunnen plakken, want dat heeft haar altijd zo leuk geleken. ‘Moet je daar een diploma voor hebben?’, vraagt ze. Ik vertel uitgebreid over het Pierson project en ze vindt het meteen leuk. Terwijl ik een foldertje pak met het www-adres van de AWN, vraag ik in welke plaats ze woont. ‘Bennekom’, is het antwoord. Ben ik in al m’n enthousiasme een lid aan het werven voor Afdeling 14…en nog een leuk lid ook! En daar hebben ze geen Pierson, ben ik bang.

Aardbeziën

Afgelopen woensdagavond begon met overleg over de op handen zijnde jubileumactiviteiten. Een speciale werkgroep is al maanden bezig met de voorbereiding van de jubileumuitgave. Het boek zal gewijd zijn aan Wim Tuijn en zijn collectie, aan 50 jaar archeologie in groepsverband (onze afdeling) en aan de werkgroepen in de regio. Leo diepte onder andere dit passende fragment van Wim op uit de annalen: “Na enige jaren in m’n eentje wat rond geschept te hebben besefte ik dat archeologie in clubverband toch leuker was”.

Naast het boek komt er een jubileumtentoonstelling in het Graafs Museum, waar we vondsten uit de collectie van Wim Tuijn en van alle werkgroepen laten zien. Het meeste materiaal is al toegezegd, maar nu moet de bruikleen formeel geregeld worden. Voor alle artefacten wordt een bruikleenovereenkomst afgesloten. En sommige artefacten liggen in musea en daarvan moet de bruikleen formeel aangevraagd worden. Een klus waarvan het schriftelijk deel voornamelijk op Leo neerkomt. Ben is inmiddels aan de slag met het inrichtingsplan. Aad levert beeld en geluid. En ik de vormgeving… als we precies weten hoe we het hebben willen.

Na dit overleg nog even naar Kees, want we mogen voor de expositie wat vondsten van het Kelfkensbosproject lenen. Hield de AWN’er zich vroeger veelal bezig met opgraven, zo langzaam maar zeker komt de nadruk te liggen op verwerking, determinatie en beschrijving van eerder gedane vondsten. Het is goed om ook dat te laten zien, want met dit werk maken we mede mogelijk dat opgravingen uit een soms ver verleden nu uit het depot kunnen worden opgediept en ontsloten.

Gelukkig kan ik de laatste 20 minuten van de avond nog even meekijken bij ‘de Pierson’. In dit beginstadium van het project wordt van alle vondstdozen een ‘eerste indruk’ genoteerd: welk materiaal zit er in, hoe is het verdeeld en zijn er bijzondere vondsten bij. Op voorstel van Melchior komt een foto van de inhoud (netjes gesorteerd en uitgespreid) op de buitenzijde van iedere doos. Bij een volgende stap in het proces zal dit veel tijd gaan schelen.

Op de tafel van Ellen en Mark trekt één scherf de aandacht: op de zwarte transferprint is nog net het woord ‘Jam’ te lezen. Als geboren Tielse denk ik meteen aan ‘De Betuwe’ jam. Enig googlen wijst uit dat de jam inderdaad uit Tiel afkomstig is geweest. De afgebeelde pot – voor Aardbeziën, niet voor (Abrik? of Framb?)ozen – is (zie de link) te dateren rond 1905.

zwarte transferprint

De Betuwe jam

Dat vondsten uit de ‘Nieuwe Tijd’ allerlei associaties met onze jeugd oproepen is een leuke bijkomstigheid. Aad herkent vreemde spiegeldekseltjes van vroeger, Ellen denkt bij Aardbeziën meteen aan Ti-Ta-Tovenaar en ik ben weer terug bij ‘Flipje en zijn vriendjes’. Ik ga thuis meteen op zoek naar het enige boekje (1963) dat ik bewaard heb: veel passender krijg je het niet in ons schervenparadijs.

Flipje en zijn vriendjes

 


 

-+=
Google Translate
Top