Onder Ons

‘Ga je nog een blog schrijven?’, vraagt Aad, voorzichtig, woensdagavond. ‘Ik heb twee halfgare blogs liggen, Aad, maar ja, druk, druk, druk!’ Eerder die avond heb ik overlegd met de WW2-archeologen over hun nieuwe boek en met Ben over het afbreken van de tentoonstelling. Geprobeerd het aantal overgebleven jubileumboeken vast te stellen in verband met de jaarrekening en Fred gevraagd naar de contactpersoon van de museumwinkel van het Valkhof. Nu Maria van Gelder weg is willen ze daar misschien ons boek alsnog verkopen. Gelukkig nog tijd om een paar Piersondozen van twee weken terug van de juiste foto te voorzien. Maar te weinig ‘input’ – toepasselijk woord – om er een blog aan te wijden.

Ik moet denken aan mijn vader. Hij was mijn hele jeugd penningmeester van de lokale hengelsportvereniging. Hoe anders was dat in een tijd dat ‘digitaal’ nog niet bestond. En dat met bijna 2000 leden! De vereniging had ‘bodes’ die de ‘convocaties’ rond brachten voor vergaderingen. Zij brachten ook de lidmaatschapskaarten bij de leden om de contributie te ‘beuren’. Pa rekende met hen af en alle overgebleven kaarten stonden bij ons thuis in het kantoor.

Het kantoor was een kamertje naast de voordeur. Mijn vader deed daar de administratie van zijn bedrijf en van de visclub, mijn moeder typte er facturen en naaide er onze kleren. Het zachtboard plafond toonde een voortdurend wisselende landkaart van bruine vlekken, want het bad lekte blijkbaar nooit genoeg om mijn vader tot reparatie aan te zetten. In het kantoor kwam ook het clubbestuur bijeen, en de kascommissie, en hier haalden de leden hun lidmaatschapskaarten op als ze de bode gemist hadden.

Dan ging er geen maaltijd voorbij zonder dat iemand z’n kaart kwam afhalen. Als de bel ging keken we elkaar aan: wie heeft er zo dadelijk koud eten? Meestal mijn zus of ik, want pa stond nooit op. Zo was de visclub onderdeel van ons leven. Op zondag gingen we vaak naar boeren in de omgeving. De vereniging pachtte van hen viswater voor de leden en pa’s taak was het om dat handje contantje af te rekenen. De bezoeken bij boer Biesters in Dreumel waren heel apart en ben ik nooit vergeten. Wie schetste mijn verbazing toen er twee jaar geleden een boek over hem en zijn familie verscheen onder de titel “Ongemakkelijke mensen”. Die sfeer, dat vreemde: hun kleindochter Elly Biesters wist het als geen ander te beschrijven. Lezen!

Pa ging graag vissen, liefst in het IJsselmeer. Dan reed hij er de avond van te voren heen, sliep in de auto (onze gouden koets, een stationcar waar precies een matras in paste) en stond bij het ochtendgloren aan het water. Even een dagje ertussenuit om te ontspannen. Even zo ontspannen ging ik dinsdag in Amersfoort plakken met Rianet en vergat spontaan de vergadering van het Romeinennetwerk waar ik Mirjam zou vervangen. Dat was pa toch nooit gebeurd! Ik schaam me wel een beetje. Ik ben nog niet zo één met de functie als hij.

Al doende gaat de tijd snel. Deze week gaan we onze mooie tentoonstelling alweer afbreken. Afgelopen week nog een laatste keer – met de familie – naar Grave. Ook de volgende generatie is erbij. Bij hen is ‘mijn club’ geen onderdeel van hun leven, maar de belangstelling voor het verleden wel. Bij de doos met Piersonscherven die ik openmaak roepen ze spontaan dat ze dat ook wel zouden willen puzzelen. Maar een blik op de foto van onze groep ‘er zijn alleen maar oude mensen’ tempert het enthousiasme.

Weer denk ik aan de club van pa, die als naam droeg: Onder Ons. Want onder ons, hoe gezellig ook, is misschien wel het probleem van onze club. Teveel onder elkaar en te weinig nieuwe neuzen. Geen activiteiten voor de jeugd of voor jong volwassenen. Daar moeten we toch nog eens over brainstormen en kijken hoe we dat actiever kunnen veranderen. Op zoek naar nieuwe neuzen, vers bloed, aspiranten. Belangrijk voor de toekomst van de club. Weer een schone taak erbij!

toen je natuurlijk nog ging vissen met colbert en stropdas...

Net na de oorlog: toen je natuurlijk nog ging vissen met colbert en stropdas…

Aardbeziën

Afgelopen woensdagavond begon met overleg over de op handen zijnde jubileumactiviteiten. Een speciale werkgroep is al maanden bezig met de voorbereiding van de jubileumuitgave. Het boek zal gewijd zijn aan Wim Tuijn en zijn collectie, aan 50 jaar archeologie in groepsverband (onze afdeling) en aan de werkgroepen in de regio. Leo diepte onder andere dit passende fragment van Wim op uit de annalen: “Na enige jaren in m’n eentje wat rond geschept te hebben besefte ik dat archeologie in clubverband toch leuker was”.

Naast het boek komt er een jubileumtentoonstelling in het Graafs Museum, waar we vondsten uit de collectie van Wim Tuijn en van alle werkgroepen laten zien. Het meeste materiaal is al toegezegd, maar nu moet de bruikleen formeel geregeld worden. Voor alle artefacten wordt een bruikleenovereenkomst afgesloten. En sommige artefacten liggen in musea en daarvan moet de bruikleen formeel aangevraagd worden. Een klus waarvan het schriftelijk deel voornamelijk op Leo neerkomt. Ben is inmiddels aan de slag met het inrichtingsplan. Aad levert beeld en geluid. En ik de vormgeving… als we precies weten hoe we het hebben willen.

Na dit overleg nog even naar Kees, want we mogen voor de expositie wat vondsten van het Kelfkensbosproject lenen. Hield de AWN’er zich vroeger veelal bezig met opgraven, zo langzaam maar zeker komt de nadruk te liggen op verwerking, determinatie en beschrijving van eerder gedane vondsten. Het is goed om ook dat te laten zien, want met dit werk maken we mede mogelijk dat opgravingen uit een soms ver verleden nu uit het depot kunnen worden opgediept en ontsloten.

Gelukkig kan ik de laatste 20 minuten van de avond nog even meekijken bij ‘de Pierson’. In dit beginstadium van het project wordt van alle vondstdozen een ‘eerste indruk’ genoteerd: welk materiaal zit er in, hoe is het verdeeld en zijn er bijzondere vondsten bij. Op voorstel van Melchior komt een foto van de inhoud (netjes gesorteerd en uitgespreid) op de buitenzijde van iedere doos. Bij een volgende stap in het proces zal dit veel tijd gaan schelen.

Op de tafel van Ellen en Mark trekt één scherf de aandacht: op de zwarte transferprint is nog net het woord ‘Jam’ te lezen. Als geboren Tielse denk ik meteen aan ‘De Betuwe’ jam. Enig googlen wijst uit dat de jam inderdaad uit Tiel afkomstig is geweest. De afgebeelde pot – voor Aardbeziën, niet voor (Abrik? of Framb?)ozen – is (zie de link) te dateren rond 1905.

zwarte transferprint

De Betuwe jam

Dat vondsten uit de ‘Nieuwe Tijd’ allerlei associaties met onze jeugd oproepen is een leuke bijkomstigheid. Aad herkent vreemde spiegeldekseltjes van vroeger, Ellen denkt bij Aardbeziën meteen aan Ti-Ta-Tovenaar en ik ben weer terug bij ‘Flipje en zijn vriendjes’. Ik ga thuis meteen op zoek naar het enige boekje (1963) dat ik bewaard heb: veel passender krijg je het niet in ons schervenparadijs.

Flipje en zijn vriendjes

 


 

-+=
Google Translate
Top