Reisje langs de Rijn (Rijn revisited)

Zondag zie ik op mijn telefoon dat er een nieuwe reactie is op mijn blog Reisje langs de Rijn. Lezer Gert van Eck is op dezelfde dag als ik (10 augustus 2022), maar zo’n vijf uur later, via dezelfde route naar het wrak gelopen. Terwijl ik (waarschijnlijk) druk was met het fotograferen van mijn ‘fruitmand’ had hij meer oog voor wat er zich in het water bevond. Zo constateerde hij dat er voordat je bij het ‘dynamietschip’ komt, nog een ander wrak te zien is. In zijn reactie gaf Gert aan dat hij een foto van de situatie had gemaakt. En aangezien ik me niet kon voorstellen dat ik een wrak over het hoofd had gezien, nam ik contact met hem op. Bovendien zou ook aardig zijn als iemand naar aanleiding van de foto zou weten om welk wrak het ging.

foto Gert van Eck. Een onbekend wrak?

In no time kreeg ik antwoord en ja: er bevindt zich wel degelijk nog een wrak in de Rijn, zichtbaar twee kribben oostelijk van het door mij beschreven wrak. Ik had het dus wel degelijk over het hoofd gezien. In vijf uur daalt het water niet zoveel dat het daarvoor niet zichtbaar zou zijn.

Natuurlijk kon ik het niet laten om op onderzoek uit te gaan. Voor mijn eerdere blog kwam ik via de krantenartikelen bij enkele Nederlandse bronnen uit. Maar nu duik ik er nog iets verder in en kom ik bij Duitse bronnen terecht. Hier vind ik meer en andere informatie. Het schip dat ik beschreven heb heette namelijk helemaal niet de Reimer. En ook niet Elisabeth zoals op verschillende plaatsen vermeld. Reimer was waarschijnlijk de naam van de reder. En de Elisabeth is het schip dat is geëxplodeerd. En wat krijg je als een schip explodeert? Dan blijft er weinig van over, en wat er overblijft zit niet aan elkaar…..duh! Achteraf logisch. Dus dat wrak is helemaal niet het ontplofte schip. Maar wat zien we dan in het water?

Terug naar het verhaal. In de winter van 1894 op 1895 moet er 150 ton dynamiet naar Nederland worden verscheept. Maar er wordt ijsgang verwacht op de Rijn, wat tot beschadiging van de schepen en zelfs tot ontploffing van het dynamiet kan leiden. Daarom moeten de schepen worden ontladen. Het dynamiet wordt gedurende de winter in een schuur (op een voor hoogwater beschermd stuk oever) opgeslagen. Pas op 19 maart 1895 wordt het dynamiet weer geladen. Hiervoor liggen maar liefst zes binnenvaart-zeilschepen klaar: De Duif, De Hoop, Elisabeth, Gezina, Maria Odelia en Vier Gebroeders.  Ze zijn allen aangemeerd tussen twee kribben. Twee schepen, de Gezina en de Vier Gebroeders zijn al zonder problemen geladen als de lading van de Elisabeth, zo’n 1400 kisten dynamiet, tijdens het bevrachten explodeert. Er exploderen ook nog enkele kruiwagens met dynamiet en er ontstaan op veel plekken ontploffingen door het rondgeslingerde dynamiet.

Alle andere schepen raken hierdoor beschadigd, maar de Gezina en Vier Gebroeders, hoewel volgeladen met dynamiet, exploderen niet. Ook de schuur met de rest van het dynamiet blijft overeind en explodeert niet. Maar nu die schepen. Als ik het goed begrijp zinken ze allemaal. En het schip dat als ‘het dynamietschip’ door het leven gaat, is hoogstwaarschijnlijk het uitgebrande schip ‘De Hoop’. Een schip dat dus nog niet geladen was, maar gezonken is door de impact. Ook schijnt er naast De Hoop bij nog lager water een ander schip bloot te komen. Zie Lokalkompass.

Restanten van De Hoop in de jaren ’60.  Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen.

Maar het wrak dat Gert heeft gezien, en waarvan wordt gezegd dat het alleen bij zeer extreem laag water zichtbaar is? (Daar kunnen we nu wel van spreken.) Het hoort waarschijnlijk niet bij deze zes, omdat het enkele kribben verder ligt. Er is wel degelijk onderzoek naar gedaan, maar tot nu toe is nooit vastgesteld welk schip het dan wel is. 

Kortom, de reactie van Gert heeft tot een complete herziening van mijn verhaal geleid. Mooi dat ik dat nog een beetje heb kunnen rechtzetten. Ik moet wel eerlijk zeggen dat waar ik ook lees, het verhaal een andere hoeveelheid dynamiet geeft, of een ander aantal schepen, of een andere ligplaats voor de verschillende schepen. Wat dat betreft moeten we kritisch blijven op de info, omdat er nauwelijks oorspronkelijke bronnen zijn. Dit kranteartikel uit 1895 komt er misschien nog het dichtst bij.

Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen, een transcriptie vind je hier.

En nu afwachten wat er boven water komt als de Rijn verder zakt. Dankjewel, Gert, voor je reactie en voor je foto!
De ankerlier en het achtersteven van ‘De Hoop’ zijn overigens te zien in het Rheinmuseum Emmerich. Dus voor de liefhebber….

(Niet) in steen gehouwen

Toen ik las over de ontdekkingen in Herwen-Hemeling was mijn eerste gedachte: ‘Ah, kunnen we eindelijk in de regio ons eigen lapidarium maken.’ Aanleiding voor die gedachte was mijn bezoek vorig jaar aan het museum Narbo Via in Narbonne, waar een muur aan Romeinse bewerkte bouwfragmenten en stenen staat om ‘u’ tegen te zeggen. Ik ben op dit moment in Frankrijk, dus de vondsten uit Herwen-Hemeling moet ik nog even laten wachten. Maar opnieuw naar het museum in Narbonne staat boven aan mijn ‘to do’-lijstje.

Nu moet ik zeggen dat de eerste week hier er vooral een was van uitrusten: na drie maanden als ‘wedding planner’, een huwelijk in eigen tuin, drie dagen opruimen en een dag rijden naar Frankrijk waren we even klaar met alles. Maar vandaag vallen de dingen op hun plaats: vannacht heeft het onverwacht geregend en alle tuinkussens zijn nat. Onze achterbuurman Etienne is druk aan het klussen met veel herrie-apparaten, om op het leukste nippertje zijn vakantiehuis gereed te maken voor de huurders die morgen al komen. En twee gemeentewerkers met respectievelijk bosmaaier en bezemkar staan net buiten onze tuinmuur het wereldleed te bespreken, uiteraard met de apparaten op volle toeren want ze zijn hard aan het werk.

Een goed moment dus om naar Narbonne af te reizen. Maar voordat ik jullie daarover vertel, moet ik eerst nog iets anders kwijt over dat museum. Ik had jullie in mijn blog al aangegeven dat ik het zo prachtig vond vormgegeven, alles klopte aan alle kanten. Ik heb ongetwijfeld de naam van de architect voorbij zien komen, maar die zei me op dat moment niets. Toen ik ter voorbereiding op dit nieuwe bezoek nog eens op de website keek besloot ik die naam te Googlen. Holy Shit (sorry) dacht ik toen, dit is ook niet zomaar een architect(enbureau), dit is het neusje van de zalm. Wellicht hebben jullie meer kennis als het gaat om architecten: het ontwerp is van het bureau van Norman Foster, die onder andere de Millennium Bridge in Londen heeft ontworpen, de overkapping van het British Museum, het Viaduct van Millau, Apple Park in Californië en nog veel meer iconische bouwwerken. Geen wonder dat het wel klopte….kost een paar centen (denk ik) maar dan heb je ook wat. En nu ik het heb teruggezien stelt het opnieuw niet teleur. Wat een prachtig geheel.

Het voornaamste doel van de trip vandaag is de nieuwe tijdelijke tentoonstelling in het museum. Vorig jaar had ik al een sneak peek van een tijdelijke expositie gezien, maar het blijkt dat er inmiddels een nieuwe is. De Franse tekst op de website heb ik vluchtig gelezen en spreekt me in eerste instantie niet heel erg aan. 3D-imaging, verfilmingen, computerspellen? Waar zal dat heengaan? Ik twijfel, maar voor M is het juist aanleiding om me te vergezellen. De expositie heet “Narbo Martius, wedergeboorte van een hoofdstad”. Gaande de expositie word ik enthousiaster. Enerzijds is alles weer groots en meeslepend, zoals een digitale film (CGI in goed Nederlands) van de stad op een minstens 14 meter breed panoramascherm waar je midden in zit. Maar anderzijds gaat men in op het detail: want het gaat niet alleen over die verbeelding van het verleden, maar vooral ook over het ‘hoe dan’? Hoe komt dat beeld – die ‘wedergeboorte’ – tot stand. Hoe kom je van archeologische kennis tot verantwoorde verbeelding. Hoe vertaal je wetenschap naar beleving? En dan komen we precies bij de vraag die we ons in Nijmegen ook al heel lang stellen.

In een van de eerste zalen zien we een enorme, wandvullende, vogelvluchttekening van Narbonne in de tweede eeuw. Zo’n impressie die je – ik moet het eerlijk zeggen – eigenlijk vaak een beetje voor kennisgeving aanneemt. Maar hier wordt het hele proces getoond dat tot een dergelijke tekening leidt. Hoe alle bekende gegevens uit archeologie, oude en nieuwe plattegronden en tekeningen samengebracht worden in een zo exact mogelijke plattegrond van de stad. Die alle informatie geeft over de plaats van de bebouwing. En hoe op basis van de vondsten, oude prenten en tekeningen, alsmede informatie uit vergelijkbare steden vorm, materiaal en kleur van de bebouwing wordt vastgesteld. Vervolgens is al deze informatie door Jean-Claude Golvin (tekenaar, archeoloog, architect en groot specialist in archeologische reconstructie) gebouw voor gebouw, lijntje voor lijntje en kleur voor kleur verwerkt in de vogelvluchttekening. Zo wordt de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd. Naast de tekentafel van Golvin met probeersels en kleurproeven zien we een filmpje van het tekenproces.
En een vergelijkbare tekening uit 1990 toont aan hoe er sprake is van voortschrijdend inzicht in een tijdsbestek van hooguit 30 jaar.
Op Youtube vond ik dit filmpje waar Golvin zijn werkwijze uitlegt. Ook al kun je zijn verhaal niet helemaal volgen, het toont vanaf 0:32 wel de tekening van Narbonne die ik op de tentoonstelling heb gezien.

Een volgende zaal geeft uitleg over restauratie. Hoe er vanuit wetenschappelijk oogpunt tegen restauratie of reconstructie wordt aangekeken. Dat het er niet om gaat iets zo mooi mogelijk te maken. Wat is dan wel het doel? In een museum is dit meestal om het publiek te kunnen uitleggen hoe iets er ooit heeft uitgezien. Maar het kan ook zijn om meer inzicht te krijgen in het doel of gebruik. Als een object niet compleet is, hoe vul je dat dan aan? Het proces moet in ieder geval reversibel zijn en je moet kunnen zien wat origineel is en wat is aangevuld. Uitgangspunten voor restauratie zijn de vorm van het object zelf, vergelijkbare objecten van elders en ook kennis van de samenleving waarin het object gemaakt is. De uitleg begint met een aardewerk schaaltje, zoals we ze zelf ook proberen te restaureren of archeologisch compleet te krijgen. Vervolgens zie je hoe dezelfde uitgangspunten ook bij de restanten van een wandschildering kunnen worden toegepast. Ik heb (illegaal?) een kort filmpje gemaakt waar je kunt zien hoe dit is verbeeld. Nadat de gevonden fragmenten aan elkaar zijn gepuzzeld en vergeleken met wandschilderingen in Rome en Pompeji wordt een verbeelding gemaakt van de rest van de schildering. Bekend is dat ambachtslieden vanuit Rome naar elders reisden en daarom mag worden aangenomen dat de schilderingen in Italië ook elders tot voorbeeld hebben gediend. De tentoonstelling wil laten zien dat ook restauratie of visuele reconstructie gebaseerd is op (weloverwogen) keuzes maar dat een enigszins andere reconstructie (verbeelding) ook te verdedigen was geweest. Het blijft een interpretatie.

Tenslotte laat men zien dat restauratie veel lastiger is als het gaat om een uniek item zoals een beeldhouwwerk. En hoe 3D-imaging hierin een rol kan spelen. Bij onze eigen afdeling heeft Aad al eens tijdens ons Valkhof-onderzoek een 3D-afbeelding gemaakt van een stuk bouwmateriaal. In de tentoonstelling legt men uit hoe je hier bij restauratie gebruik van kunt maken. Naast het eenvoudiger hanteren, meten of delen met anderen, kun je veel eenvoudiger allerlei hypothesen over de vorm van de restauratie visualiseren, bespreken en vergelijken. En tenslotte kun je met een 3D printer het aanvullende materiaal eerst uitprinten voor je het uit een definitief materiaal vervaardigt. Zo kun je veel sneller en flexibeler tot een reconstructie of restauratie komen.

Na de eerder genoemde zaal met de mega CGI-animatie van Narbonne (zie de preview hierboven) zien we hoe deze film tot stand is gekomen. Over monnikenwerk gesproken: ook al is het digitaal, iedere dakpan, iedere steen, iedere mens moet worden ontworpen op basis van wetenschappelijke informatie en vervolgens getekend, ingekleurd, geanimeerd en in het grote verband geplaatst. Op de beeldschermen krijg je een idee van hoe dit gaat en hoeveel werk het is. Het toont opnieuw de interactie tussen de wetenschap en commerciële creatieve bureaus.

Aan de hand van gladiatorengevechten wordt uitgelegd dat een verbeelding ook gebaseerd kan worden op experimentele archeologie. Na het verzamelen van informatie uit vondstmateriaal, iconografie, inscripties en eigentijdse teksten wordt deze informatie door experimenten getoetst aan de werkelijkheid. Bij vondsten wordt gekeken hoe deze gebruikt zouden kunnen zijn. Bij de contemporaine verbeelding van situaties wordt gekeken of de afgebeelde handelingen fysiek haalbaar zijn. Dit blijkt overigens vaak niet het geval. Bij beschrijvingen in teksten is de experimentele benadering tweeërlei: deze kan iets zeggen over de auteur en de geloofwaardigheid van zijn beschrijving. Maar ook over de handelingen als zodanig en in combinatie met elkaar. Op de tentoonstelling zien we een range aan 3D-animaties van gladiatorengevechten in verschillende combinaties van gladiatoren, gebaseerd op experimentele archeologie. Bij een film als Gladiator is zo gebruik gemaakt van de laatste archeologische inzichten om de gevechten te verbeelden en tegelijkertijd heeft het maken van de film nieuwe inzichten opgeleverd voor de archeologie.


Uit het storyboard van Gladiator, getekend door Sylvain Despretz

Naast films komen ook videogames aan bod en de verbeelding van de oudheid hierin. Het Romeins verleden blijkt een grote inspiratiebron te zijn. Het grootste gevaar van de verbeelding in de populaire cultuur zit hem in de gedachteloze herhaling van eerder gemaakte beelden. Dan blijft Spartacus eruitzien volgens de inzichten van de jaren ’50 en een blijft een gladiator een jaren ’90 ‘hunk’. Het beeld dat het grote publiek van de oudheid heeft is door film en massacommunicatie tot ons gekomen, en het is heel moeilijk dat beeld te doorbreken als er nieuwe inzichten zijn. Anderszijds kunnen juist alle digitale ontwikkelingen het makkelijker maken om de nieuwste inzichten aan de wereld te tonen, aldus de strekking van de tentoonstelling.

Gaande de tentoonstelling kan ik lang met het verhaal mee. Ik zie veel functioneel digitaal materiaal dat straks waarschijnlijk de permanente expositie zal ondersteunen, of dat al doet. Maar naarmate we meer storyboards uit de film Gladiator te zien krijgen, en meer beeldschermen met videogames in amfitheaters, bekruipt me het ongemakkelijke gevoel dat het tonen van dit laatste materiaal – hoe knap gemaakt ook – vooral het opleuken van de tentoonstelling dient en dat het verhaal op het eind wel wat dun wordt. Toch neem ik er wat van mee: ten eerste dat de digitale ontwikkelingen het verbeelden van de oudheid makkelijker maken en dat de interactie tussen archeologie en digitale imaging nieuwe inzichten oplevert. En ten tweede dat je een verbeelding niet zomaar voor kennisgeving moet aannemen. Enerzijds doe je dan de makers en het onderzoek dat eraan voorafgaat tekort. En anderzijds moet je wellicht vraagtekens stellen bij wat je ziet.

Dat laatste kan overigens nooit kwaad. Na de vele stenen met inscripties in Narbonne zagen we tijdens onze avondwandeling op een gerestaureerd huis in een naburig dorp deze steen, die er zo op het eerste gezicht aardig authentiek uitziet. Pas als je hem leest weet je dat je ernaast zit. En het wordt pas echt aardig als je opzoekt over wie dit gaat. Pierre Dac was – behalve van Joodse afkomst en WO2 verzetsheld – humorist.

Pierre Dac
is niet in dit huis geboren.
En hij is hier ook niet gestorven.

Keulse kloot

Twee keer. Zegge en schrijve twee keer konden we in het najaar op de traditionele woensdagavond terecht in onze werkruimte in het depot. Net voldoende om de laatste sorteeracties uit te voeren van ons thuiswerkproject ‘Waalkade’. Al het archeologisch interessante materiaal is nu gescheiden van het afval (grind en gruis). Met ingang van de een-na-laatste coronamaatregelen kon iedere groep thuis aan de slag met een specifieke materiaalsoort. Witbakkend, roodbakkend, industrieel wit, fayence, transferware: we zijn op het juiste punt beland om de volgende stap te zetten: puzzelen en plakken. In het depot staat een Waalkade Wisseltafel, zodat we foutief gesorteerde items kunnen afgeven voor andere groepen. Via de app houden we elkaar op de hoogte. Met ingang van de allerlaatste coronamaatregelen zijn uiteraard ook de groepen weer teruggebracht en blijven er bijna alleen individuele en duo-acties over. Toch blijft er voortgang. Op onze website is er meer over dit project terug te zien! 

In Groesbeek zijn we bezig met roodbakkend aardewerk. Een grote materiaalgroep. Zelf heb ik gekozen voor roodbakkend aardewerk met slibdecoratie, waarvan het merendeel waarschijnlijk afkomstig is uit Gennep. De naïeve decoraties spreken me aan, en lijken met veel liefde en vaardigheid te zijn gemaakt. Een paar voorbeelden laat ik jullie graag zien. Het afgelopen jaar is dit materiaal ook afgebeeld op het omslag van ons jaarverslag. Inmiddels is er van de betreffende schaal al wat meer dan alleen de toenmalige scherven!

 

Onlangs werd ik door een vriend uitgenodigd om een workshop decoreren te volgen bij Cor Unum, een bekende keramiekwerkplaats in Den Bosch. Een prachtige gelegenheid om eens te kijken of ik zo’n Genneps decor zou kunnen nabootsen. Weliswaar niet met slib, maar dan toch in ieder geval met glazuren. Het blijkt al een hele toer om – met behulp van een klein draaiplateau – een lijn langs de buitenrand van het bord te trekken. Verder probeer ik een spiraal, zoals je vaak ook bij slibdecors ziet, ik probeer te krassen om het sgrafito te oefenen. En als laatste probeer ik het spettereffekt na te bootsen. Naïef als de Gennepse decoraties mogen zijn: er is heel wat kunde en ervaring nodig om het goed aan te brengen. Ik had jullie graag het eindresultaat van mijn poging willen laten zien, maar het baksel moet nog opgehaald worden…je houdt het tegoed.

Een van onze nieuwe leden, Jon, die net als ik graag mudlarkt (rivierstrandjut), bracht zijn vondsten mee naar een thuiswerkmiddag. Gezamenlijk hebben we ze bekeken. Een overzicht en de aardigste vondsten, twee randen van Romeinse kruiken en een stukje van een geverfde waar drinkbekertje, – gewoon van het Waalstrand – wil ik jullie niet onthouden. 

Waar we niet uitkwamen is deze grijsbakkende scherf, zeer grof gemagerd, met een decoratieve band. Suggesties zijn welkom!

Een goed moment om de belofte aan een ander nieuw lid in te lossen. Op de schervenavond – ja, de echte – bracht zij een tas vol scherven mee die ze naar aanleiding van een van mijn blogs had gevonden in Oeffelt. Ik was verrast toen ik ze zag, ze leken in niets op de scherven die ik zelf had gevonden. Ook de vele omstanders hadden geen idee waar we naar keken. Enorme scherven, zwaar, grof, maar waarvan? Een grote pot, daar waren we het over eens, maar verder kwamen we eigenlijk niet. Harry van Enckevort leek uitkomst te bieden. Het zou mogelijk een 18e eeuwse of 19e eeuwse tuinvaas kunnen zijn. Dat leek niet zo’n gekke gedachte als je weet dat er ooit een drukbezochte herberg bij de vindplaats heeft gestaan.

Op verzoek van ons nieuwe lid had ik de scherven mee naar huis genomen om te zien of ik er iets van kon maken. Op de valreep van het jaar ga ik ze eerst maar eens wassen. Wat een grote klompen aardewerk! Sommige stukken lijken secundair verbrand te zijn. Terwijl de scherven drogen kan ik het niet laten alvast wat te puzzelen. Een paar bodemstukken bieden zich aan. Vreemd, een van de andere stukken past aan de bodem maar heeft ook een rand. Met een ronding naar boven.

Even denk ik aan een organisch gevormde bovenrand, maar opeens begint het te dagen. Helaas…niks Romeins, niks ouds, niks inheems. Google brengt uitkomst. We hebben te maken met een terracotta terrashaard van Zuid-Amerikaanse oorsprong. Ik vind exact dezelfde: voor 129,95 heeft de eigenaar die het afval dumpte een nieuwe!

Gelukkig hebben we de afgelopen maand weer mogen genieten van het echte werk. Opnieuw kwamen we in een extreme weerssituatie terecht: was het bij onze laatste opgraving soms boven de 40 graden, nu hadden we te maken met vorst. Gelukkig wist Joep ‘Icepick’ Hendriks de bovenlaag voor ons te prepareren.

De mooiste vondst wil ik jullie niet onthouden (ik deel het bericht dat de wethouder openbaar heeft gemaakt) een fantastische, puntgave, Romeinse ribkom. En er is meer graafwerk in het verschiet, een goed vooruitzicht!

 

Toen ik gister wat liep te schuimen op een veldje achter ons huis vond ik onderstaande grote jongen. De twee kleintjes – terracotta en glas – vond ik al eerder in dit veld, voor de verhouding heb ik ze toegevoegd. De blauwe leek me steengoed, met een kobalt glazuur, flink gebruikt, gesleten en met butsen. Mijn eerste gedachte: een knikker, maat stuiter of bonker: 33 mm.

Dat leverde een leuke online zoektocht op. Ja, er werden steengoed knikkers gemaakt. Soms gingen ze als vracht vanuit Duitsland mee op schepen, onder andere naar de VS, waar ze nu nog verzameld worden. Ik vind ze alleen met zoutglazuur, ik zie geen kobalt varianten. Dan kom ik een naam tegen:  mogelijk is dit een Keulse kloot. Dat is een bal voor kolfen of klootschieten. Er staat geen maat bij, dus lastig beoordelen. En wellicht onwaarschijnlijk dat het kolfspel hier in het achterste achterland werd gespeeld. Toch meer iets voor de notabelen? Ook het RCE deelt een foto van een ‘kleine gebakken Keulse kloot’. Weer geen maataanduiding. Ik kom een theorie tegen dat ze als kogel werden gebruikt. Omkleed met lood. Of als stop op Keulse kruiken. Onhandig lijkt me, maar wie zal het zeggen. In het Deventer systeem kan ik ze niet vinden, hoewel er exemplaren in Deventer gevonden zijn. Ik hoop op betere tijden, als we er weer samen over kunnen praten en we niet van het wereldwijde web afhankelijk zijn voor determinatie. 

In ieder geval weer iets geleerd. Ik had nog nooit van een Keulse kloot gehoord. Ik kende ooit wel een Tielse kloot. Ik moest er meteen aan denken toen ik die naam las. Mijn vader had een ver familielid die Jan Kloot heette. Toen zijn vrouw – in de vijftiger jaren – zwanger bleek van een drieling besloot hij zijn naam te veranderen – ik zal die om privacyredenen niet vermelden. Hij wilde zijn kinderen de naam Kloot niet aandoen. Voor zijn kinderen heeft het vast goed uitgepakt. Maar voor hemzelf veranderde er niets. Zelfs ik weet 70 jaar later zijn bijnaam nog: ‘Jan met de drie kloten’. Wat een tijdsbeeld.

Na al mijn terugblikken is het goed om ook wat krenten uit de pap van de toekomst te vissen: er is nog een opgraving in het verschiet, we kunnen nog vooruit met ons Waalkadeproject en hopelijk kunnen we spoedig weer met zijn allen bij elkaar komen, geboosterd en wel. Tot die tijd is er online van alles te zien en lezen: op onze Facebookpagina plaatsen Aad en anderen bijna dagelijks kijk- of leestips!

Ik wens jullie een goed nieuwjaar. Laten we hopen dat we snel van 3G naar 3O komen: ontmoeting, ontdekking, ontwikkeling. Tot dan!

 

Zen in Oeffelt

Toen ik ruim 20 jaar geleden lid werd van de AWN, kwam de afdeling op woensdagavond bijeen op een zolder in Nijmegen, boven wat nu Shabu Shabu is. Het was een flinke klim en met het bestijgen van de trappen werd de geur van het verleden intenser. Via een lange smalle gang tussen stapels stoffige bruine archiefdozen door bereikte je de ruimte met de tafel. De tafel die nog steeds ‘onze’ tafel is. Hoe blij was ik die eerste keer – uitgenodigd door Peter Vissers – dat er tussen al die mannen ook een vrouw aan tafel zat. Die vrouw was Anneke van Bergen. Deze week kregen we bericht dat Anneke is overleden.

Ingetogen is het woord dat in mij opkomt als ik aan haar denk. In haar manier van praten, haar belevering van archeologie, haar ontwerpen: alles wat nodig is, en niets teveel. Ze voelde als een mentor toen ik pas bij de club was. Bereid om haar kennis te delen. Geduldig. Ze gaf vertrouwen. We hadden dingen gemeen naast de archeologie: metaal, textiel…de belangstelling voor (toegepaste) kunst. Ze had een zachte stem, zocht nooit de voorgrond, maar ze had een o zo scherpe blik voor alles wat mooi was en ‘klopte’. Toen ik na een periode van perikelen en afwezigheid weer terugkwam op de woensdagavonden – nu in het depot – was Anneke er niet zo vaak. Haar gezondheidsproblemen werden groter en het reizen moeilijker. Ze belde me nog een keer voor een lastige zakelijke kwestie, ik was blij dat ik haar kon helpen, maar we zagen elkaar daarna een hele tijd niet meer.
Nog een paar keer kwam ze terug op woensdagavond. We waren al even bezig met het Valkhofproject. Maar het was duidelijk dat ze haar draai niet kon vinden in die grote groep met de vele nieuwe gezichten. Toen ze weg was, de laatste keer, vroeg iemand me: ‘Wie was die oude mevrouw die hier vanavond was?’ Ik moest even schakelen voor ik wist wie ze bedoelde. Ze was zo veel meer. Peter heeft het prachtig verwoord in zijn IM. RIP Anneke, je was een mooi mens en dat blijf je voor altijd.

Ik heb het blog even laten rusten na dit begin. Hoe ga je verder? Maar opeens wist ik het. Anneke was als vrouw een wegbereider in de vrijwilligersarcheologie. Het was in die tijd toch vooral een mannending. Ik realiseer me dat dat langzaam maar zeker begint te veranderen. Kijk maar eens rond op onze werkgroepavonden.  Onlangs hebben we in een bestuursvergadering afgesproken dat we al onze nieuwe leden zouden bellen om ze welkom te heten, eens te kijken waarom ze lid geworden zijn en wat ze van ons verwachten. Wat bleek bij het samenstellen van de bellijst? Van de (vele) nieuwe leden is ruim een derde vrouw. In het kader van de privacy kan ik niets vertellen over de gesprekken die ik heb gevoerd. Maar de nieuwe vrouwelijke leden variëren van heel jong, bezig met een studie Klassieke Cultuur tot gepensioneerd, en van professioneel archeoloog tot vrouwen die ‘eindelijk’ eens iets met archeologie willen doen. We hebben leuke en enthousiaste gesprekken gevoerd, en ik kan niet wachten tot we hen, en alle nieuwe mannen evenzeer, eens in het echt kunnen uitnodigen. Want dat gaan we zeker doen als het zover is…een speciale avond om kennis te maken.

Met een onwillige voet ben ik een maand aan huis gekluisterd geweest. Ik wilde eigenlijk schrijven over wat ik die tijd heb uitgevoerd, maar ja, als je dan weer mag lopen is die maand gauw vergeten en wil je eruit. Ter opvrolijking van mijn thuisblijven had ik het boek Mudlarking gekocht, geschreven door Lara Maiklem. Mudlarking betekent zoiets als rivierstrandjutten. En dat is wat Lara doet. Ik volg haar al een tijdje op Twitter en dat is de moeite waard. En zo ook haar boek. Lara mudlarkt langs de Thames. Omdat de Thames een getijderivier is, komt bij eb een deel van de bedding vrij te liggen en is het strandjutten daar, mede door de vele vondsten, een gewilde bezigheid. Mudlarking is niets nieuws: in de 18e en 19e eeuw werd er – met name door kinderen en bejaarden uit de allerarmste lagen van de bevolking – al gezocht naar (bij de overslag overboord gevallen) steenkool, hout, etenswaren en alles wat maar geld opbracht. Bijna alle transport ging via de Thames, dus er viel en valt heel wat te halen. Daar moet je overigens tegenwoordig wel een vergunning voor hebben. In het boek zakken we met Lara letterlijk de Thames af, het staat vol feitelijke info, afgewisseld met mooie anecdotes. Zoals het feit dat sommige mudlarkvondsten in de 19e eeuw zo gewild werden, dat de mudlarkers ze zelf gingen namaken. Daar ontstonden hele huisindustrieën omheen. En tegenwoordig zijn de nagemaakte vondsten weer gewilder en kostbaarder dan de originelen. Enfin, een aanrader, dat boek!

Maar goed, je snapt het al, toen wilde ik natuurlijk ook mudlarken. Ik zou de Maas weleens onveilig maken. Geen laag water natuurlijk, deze tijd van het jaar, maar dromen kan altijd. Aan de overkant van de Maas (in mijn geval is dat bij Gennep de brug over) kun je wat makkelijker bij de rivier komen, dus ik besloot de oversteek te wagen. Langs het Veerhuis van Oeffelt – waar de Coffee To Go zorgt voor ongemakkelijk rondhangende wandelaars en fietsers, die stuk voor stuk uitstralen dat een stoel niet veel meer besmettingsgevaar zou opleveren – rijd ik langs de Maas naar het Noorden. Al snel wordt de rust die ik zocht verstoord door machines. Wat is hier loos? Ik zet de auto in het stof en loop verder. Er wordt gegraven! Nou ga je als vrouw alleen – sorry, Anneke – niet zo snel zo’n terrein op om eens te vragen wat ze aan het doen zijn. Dus ik maak een omtrekkende beweging. Ik loop eerst eens langs de oever van de Maas. Niks te mudlarken natuurlijk. Na een tijdje kom ik bij een zandweg. Hierachter blijkt een ander terrein te liggen. Beschermde natuur. Water en vogels. Precies tegenover het Genneper Huis, waarvoor op een hoogst onduidelijke plaquette aandacht wordt gevraagd. Wat wel duidelijk wordt is dat hier eerder al veel grond afgegraven is: bomen staan op een soort eilandjes, daartussen grote stukken waar water staat. De vogels – en de vogelaars – voelen zich hier thuis.

Ik begin te vermoeden dat het gedeelte dat nu afgegraven wordt eenzelfde stuk ‘natuur’ zal opleveren. Langs de zandweg liggen wat bergen aarde, het ziet eruit alsof hier de toplaag naar toe is geschoven. Uit zo’n berg steekt een randje. Toch even kijken, natuurlijk. Goh, ik ken die randjes. Het lijkt wel Genneps. Witte ongeglazuurde engobe over roodbakkend aardewerk. Niet zo gek natuurlijk, Gennep is aan de overkant. Ik kijk verder. Een stukje flessenglas, een scherf Westerwald, een steel van een drinkglas. Een stukje sgraffito aardewerk. Ik vraag me af of hier ooit stadsafval is gedumpt? Intussen speur ik natuurlijk verder. Een flinter transferprint. Veel aardewerk met loodglazuur, een pijpensteel. Wow, ben ik opeens aan het mudlarken op het droge. Helemaal zen ga ik op in het peuteren in de bergen aarde.

Eenmaal thuis duik ik meteen het web op. Waarom wordt hier gegraven? Het blijkt te gaan om kleiwinning tot op 1.80 meter, waarbij de ontgronding moet leiden tot een natuurgebied, De Meerkampen. Een deel van de ontgronding is archeologisch begeleid, omdat men een aantal zaken wil vaststellen: Is hier nog iets terug te vinden van de belegering van het Genneper Huis in de Tachtigjarige oorlog? Zijn er resten te vinden van een 18e eeuwse herberg die hier gestaan moet hebben? En zijn er mogelijk archeologische niveaus op grotere diepte, die hier bedreigd zouden worden?

Ik zoem meteen in op het woord herberg. Op de kaartjes (zie het rapport) ontdek ik dat die precies moet zijn geweest waar ik heb gelopen. Het rapport zegt hierover: “Deze herberg staat wel op de kaart uit 1731 afgebeeld, maar is op de kadasterkaart uit 1832 niet meer aanwezig. De aanwezigheid van het bouwpuin zal het gevolg zijn van het slopen van deze herberg, waarover verder geen informatie beschikbaar is. De vondsten kunnen aan de bewoning gelieerd worden. De afvalkuilen zullen na sloop zijn aangelegd, waarbij mogelijk het resterende sloopafval verspreid is geraakt. Het is niet bekend wanneer dit heeft plaatsgevonden, maar het moet voor 1832 geweest zijn. Van de herberg zelf zijn geen concrete sporen of uitbraaksleuven aangetroffen. Vermoedelijk heeft deze meer in de richting van de Maas gelegen.”

Hendrik Sorgh, rokende en drinkende boeren in een herberg (17e eeuw).

Geen stadsafval dus, maar een herberg aan de Maas. Aanwezig in 1731, maar afgebroken voor 1832, dat is aardig in overeenstemming met de vondsten uit de bergen aarde die ik heb gedaan. Weer wat wijzer geworden. En onbewust heb ik een hele herberg bij elkaar gesprokkeld: bouwmateriaal, kookgerei, borden en schotels, flessen en glazen, pijpen, kannen en kommen, en zelfs wat beenderresten. Hineininterpretieren? Wellicht! Maar het mooiste? Een heerlijke ochtend, helemaal zen, in de meest coronaproof herberg van Nederland.

 

 

Pittig

Ver van het stadse gewoel en met een wazig voorjaarszonnetje door het raam is er – zonder dringende werkzaamheden of een elftal thuis te scholen kinderen – zelfs in lockdown met avondklok nog wel een gradatie van geestelijke rust te vinden. Gisteren een enorme wandeling gemaakt langs oude wallen en heggen, naar aanleiding van een aantal oude kaarten die ik door Paul Klinkenberg toegestuurd kreeg. Geweldig om te zien dat elementen in het landschap die in de 17e eeuw al op de kaart stonden, nu nog te localiseren zijn. 

Soms zie je dat elementen uit verschillende eeuwen door elkaar lopen. De oude grenswal werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt om extra beschutting te geven in de loopgraven die er direct achter werden gemaakt. Ik had er eigenlijk een blogje over willen schrijven, maar mijn foto’s geven een slecht beeld van de situatie, dus dat houden jullie tegoed. Eén foto wil ik jullie niet onthouden: het lijkt bijna of je in een Japanse tuin loopt, maar het zijn de restanten van een Duitse bunker in het Reichswald. Een mooi symbool misschien dat hoe erg de onrusten ook zijn, ze ooit weer tot rust weerkeren.

Een ander rustgevend werkje dit weekend: het glas dat we afgelopen weken vonden tijdens ons thuiswerkproject Waalkade heb ik eens nader bekeken. Het gaat om glas uit vondstnummer 152. Met daarbij een prachtig stukje van een (16e eeuwse?) berkemeier met doornnoppen. Ook een stel losse noppen heb ik teruggevonden. De bijgaande afbeelding komt uit “Glas zonder glans”. Frans dacht dat dit ook wel een koolstronkvoet wordt genoemd. Een blik in de moestuin van mijn achterbuurvrouw laat zien dat dit wel heel aannemelijk is. Aangezien het glas een bruine (van espresso tot koffie verkeerd) verkleuring heeft, en je het dus snel over het hoofd ziet, heb ik het afval van 152 nog eens extra doorgelicht. Toch nog een paar mini-stukjes gevonden. 

Daarnaast kwam ik nog heel wat kleine pitjes tegen. Dus ook de pittenpot maar eens omgegooid. Ik verbaas me over de enorme verscheidenheid. Sommige pitten zijn direct herkenbaar, bij andere laat mijn botanische kennis mij in de steek. Dus bij dezen….raden maar. Geen geluid op de band, zoals bij Kees Schilperoord. (Of ‘Kees Schil’ zoals Gerard Cox placht te zeggen: ‘….kun je nagaan hoe snel wij thuis de radio uitzetten als hij erop was.’) Maar pitten op een rij.

Klik aan voor uitvergroten

Ik heb de pitten (en of zaden) genummerd van 1 tot 18. Misschien zijn sommige varianten alleen maar een jonge en een volwassen versie van dezelfde vrucht, maar ik dat zag ik er dan niet aan af. Je kunt klikken op de foto om hem groter te bekijken. Inzendingen welkom als reactie op dit bericht! En een kilo verse kersen of pruimen of druiven uit onze tuin (afhankelijk van wanneer we elkaar weer mogen zien) voor de winnaar. Hoe we die winnaar gaan bepalen weet ik niet, maar anders eten we het fruit wel gezamenlijk op als we weer bij elkaar mogen komen. Veel plezier met deze pittige fruitmand in coronatijden, blijf gezond en ik blijf het toch maar zeggen: tot spoedig!

-+=
Google Translate
Top