Leo’s Blog

Leo ten Hag
Leo ten Hag

Wil je reageren op een van mijn blogs? Dat kan op het formulier onder deze blog. Reacties zijn onder deze pagina terug te vinden.   

 

 

 

26 april 2022

Jaarverslag

Een aantal leden, vaste bezoekers van onze werkruimte (wat een genoegen dat we daar weer elke woensdag terecht kunnen!) heeft het al mogen ontvangen: ons jaarverslag 2021. De komende weken zal een legertje AWN’ers de fiets bestijgen en al onze leden van een exemplaar voorzien.

Het is het tweede jaarverslag dat we in A4 formaat en in full colour uit kunnen geven. Maar zoals Pauline in haar blog schrijft is er ook inhoudelijk één en ander veranderd. Minder objectbeschrijvingen en, met name tijdens de coronajaren, meer aandacht voor het gezamenlijk bezig zijn met archeologie. Dat is overigens geheel in de geest van Wim Tuijn: archeologie is iets wat je in groepsverband doet. Een beetje in je eentje rondscheppen was ook niet alles, constateerde Wim in 1968, het oprichtingsjaar van onze AWN Afdeling Nijmegen e.o. Zelfstandig ‘rondscheppen’ mogen we als AWN trouwens toch al niet meer. Gericht naar archeologisch interessante voorwerpen en resten zoeken mag alleen nog bij een officiële opgraving en onder toezicht van een professionele archeoloog. Vandaar ook dat in het jaarverslag (bijna) geen opgravingsverslagen meer te lezen zijn.

Is dat jammer? Ik vind van wel. De ‘pioniersjaren’ van de AWN zou ik graag meegemaakt hebben en ik zou waarschijnlijk ook toen actief aan het jaarverslag meegewerkt hebben. Af en toe mogen AWN’ers assisteren bij een opgraving, maar het is toch vooral ‘binnenwerk’ voor ons geworden. Het uitwerken van oude opgravingen (Kelfskensbos, Piersonstraat, Waalkade, om alleen de ‘Nijmeegse’ activiteiten te noemen) is voor de meeste leden de hoofdbezigheid geworden. Daar is overigens niets mis mee: een opgraving is immers geen doel op zichzelf, maar eigenlijk een fase in een geheel aan werkzaamheden waarin archeologen een situatie uit ons verleden proberen te reconstrueren. Archeologie is niet ‘kijken wat er in de grond zit’, maar een antwoord proberen te vinden op vragen als: wie hebben hier geleefd, in welke periode en op welke wijze? Wat heeft zich op deze plaats in welke tijd voorgedaan? Deze vragen kunnen uiteraard niet tijdens een opgraving meteen beantwoord worden, dat zal bij de uitwerking van alle gedane vondsten moeten gebeuren. Hier kunnen we als AWN een belangrijke bijdrage leveren. Er ligt nogal wat materiaal van oude opgravingen op uitwerking te wachten. Ik zou het mooi vinden als dat uitwerken dan gedaan wordt vanuit bovengenoemde vragen en helemaal prachtig als daar een publicatie (voor het ‘brede publiek’ zoals dat dan vaak, nogal gemakzuchtig, wordt genoemd) uit voort zou komen. Als AWN hebben we daar volgens mij voldoende kwaliteit voor in huis.

Een publicatie verzorgen is iets wat langere tijd in beslag neemt. Tussentijds kunnen we onze jaarverslagen vullen met de inmiddels bereikte resultaten en de bijzondere voorwerpen uit een vondstcomplex er vast in uitlichten.

En zogenaamde ‘toevalsvondsten’ dan, vondsten die door een individuele AWN’er, al dan niet met een metaaldetector, worden gedaan? Nemen we die op in het Jaarverslag? Natuurlijk nemen we die graag op: elk voorwerp verwijst naar het verleden en kan daarover iets onthullen. Vaak levert dat mooie en persoonlijke verhalen op, waar we alle leden graag deelgenoot van maken. Het is geen wetenschappelijke archeologie. We kunnen als AWN een belangrijke bijdrage aan de wetenschap leveren, maar hoeven zelf geen wetenschapper te worden. Dat wil ik nog wel eens uit het oog verliezen en moet daar dan weer even fijntjes op gewezen worden.

Tot slot: met archeologisch materiaal bezig zijn is boeiend, erover lezen ook. Dit boek, geschreven door een archeoloog en een antropoloog, vond ik zeer de moeite waard: David Graeber en David Wengrow, Het begin van alles. Een nieuwe geschiedenis van de mensheid.

 

 

Het begin van alles
Het begin van alles

 

 

28 augustus 2020

Over een kistje, beleving en historische sensatie

De afgelopen weken hebben we op deze website mee kunnen genieten van de opgraving op het Wijkse Veld in Bergharen. Onder tropische omstandigheden hebben een aantal van onze leden mooie vondsten gedaan. Maar ook met enige afgunst hebben we onze collega AWN’ers aan het werk gezien, want opgraven en objecten en sporen vinden blijft toch meest boeiende in de archeologie. Via internet blijft het allemaal op afstand, Je mist dan toch het idee van een direct contact met het verleden.
Objecten en sporen brengen het verleden dichtbij hoor je vaak zeggen. Dat geldt overigens niet alleen voor de objecten en sporen waarmee archeologen zich doorgaans bezig houden, maar ook voor objecten die meer tot het domein van de historicus behoren: brieven, dagboeken, akten, het bureau waaraan een historische persoon heeft zitten schrijven, het huis waarin hij of zij heeft gewoond, et cetera. En voor oude kranten. Van dat laatste heb ik een persoonlijk voorbeeld.
Jaren geleden, ik was toen een jaar of 14, 15, dwaalde ik wat door het huis van mijn overleden grootouders. In één van de verder leeggeruimde kamers zag ik in de hoek een klein, houten kistje.

Natuurlijk was ik nieuwsgierig naar de inhoud, ik opende het deksel en tot mijn grote verrassing bleek het kistje vol te zitten met kranten en tijdschriften uit de Tweede Wereldoorlog. Vooral de krant van 10 mei 1940 bracht bij mij de nodige opwinding teweeg: de dag van de Duitse inval in Nederland. Deze krant viel dus op die dag bij mijn grootouders op de deurmat en wat voor mij en mijn generatie geschiedenis is, was voor hen de dagelijkse realiteit. Dat besef komt dan ineens op. En het roept allerlei vragen op: wat dachten de krantenlezers van toen bij het lezen van een bericht met de kop “Duitsche troepen overschrijden de Nederlandsche grens”? En welk idee kregen ze van het verloop van de strijd bij het lezen van “Tenminste 6 Duitsche vliegtuigen neergehaald”? Dat het een lange strijd zou worden, die de Duitsers niet zomaar even zouden winnen? Bij het in de hand houden en zien en lezen van deze kranten lijkt het alsof voor een moment het verschil tussen heden en verleden wegvalt, alsof we onze kennis van de oorlog anno nu (onder andere dat de strijd maar 5 dagen duurde en voor het Nederlandse leger volkomen kansloos was) een moment tussen haakjes kunnen zetten.

Een soortgelijke ervaring had ik enige jaren geleden bij een bezoek aan een kleine tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog in het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis. In een vitrine lag een bordje met de tekst ‘Voor Joden verboden’. Dat deze bordjes bestonden en in de bezettingsjaren door heel Nederland hingen wist ik natuurlijk wel, maar toch krijg je bij het zien van dit object de ervaring van ‘dit is toch allemaal echt gebeurd’.
Met de vermaarde Nederlandse historicus Johan Huizinga zou je het een voorbeeld van historische sensatie kunnen noemen. Het is iets wat je overvalt: je kunt het niet plannen of op commando afroepen, zoals door de leuze ‘Beleef het verleden!’ wordt gesuggereerd. En je moet al over de nodige belangstelling voor en kennis van het betreffende verleden beschikken. Zonder die belangstelling en kennis roept een object niets op. Mijn neef van dezelfde leeftijd, die samen met mij indertijd door het grootouderlijk huis dwaalde, werd totaal niet geraakt door het door de mot aangevreten kistje met oud papier. De Tweede Wereldoorlog interesseerde hem eenvoudigweg niet en toen hij hoorde dat deze kranten letterlijk geen stuiver waard waren verloor hij meteen alle belangstelling.
Wat moeten we nu verder met deze historische sensatie? Het is iets zeer persoonlijks en in de archeologie en geschiedwetenschap draait het juist om het delen van kennis. De waarde van de sensatie lijkt mij dat het aan kan zetten tot verder onderzoek. Zoals ik hierboven schreef riep het zien van de kranten allerlei vragen op over hoe de lezers van toen de oorlog hebben ervaren. En deze vragen zijn voor een groot deel te beantwoorden aan de hand van dagboeken, brieven, memoires, et cetera. Het zou goed kunnen dat we dan onze allereerste indrukken grondig bij moeten stellen. En als we onze bevindingen vervolgens in een leesbare vorm kunnen presenteren en vooral duidelijk maken dat ons verhaal een eigentijdse reconstructie van het verleden is, dan doen we als archeologen en historici meer dan een oproep om het ‘verleden te beleven’.

 

21 juni 2019

De ‘affaire Cuijk’

Het heeft in korte tijd een grote hoeveelheid reacties in archeologisch Nederland losgemaakt: de ‘Beleidsnota Archeologie Cuijk 2019’. Heel kort samengevat kwam het voorgenomen beleid er op neer dat alleen de Romeinse periode nog (wetenschappelijke) aandacht krijgt en dat de archeologie uit de ‘overige perioden’ geen nader onderzoek meer waard wordt geacht. Minder onderzoeken en minder opgegraven en daarmee kunnen kosten worden bespaard. Uit de Beleidsnota: “Niet voor niets richt Cuijk zich op de Romeinen. Het Romeins verleden van Cuijk is uniek in de regio en bepaalt daardoor in hoge mate de identiteit van Cuijk. In het coalitieprogramma staat de ambitie beschreven om recreatie en toerisme van impulsen te voorzien, door het vermarkten van het rijke Romeinse verleden van Cuijk.”

Oftewel: ‘Cuijk is Romeins’ kun je goed verkopen aan het publiek en aan de toeristen die ongetwijfeld van heinde en verre in Cuijk neer zullen strijken. Dan verdient de gemeente ten minste nog aan archeologie, in plaats van dat het de maatschappij alleen maar geld kost.

Velen uit de archeologische wereld hebben heftig geprotesteerd tegen deze beleidsvoornemens. En met succes! De verantwoordelijke wethouder heeft zijn nota ingetrokken en de gemeente Cuijk zal met onder andere de Werkgroep Archeologie Cuijk in overleg gaan.

Als AWN Afdeling Nijmegen e.o. hadden wij, net als het landelijk bestuur van de AWN, een reactie voorbereid. Verzending daarvan naar de gemeenteraad van Cuijk (vóórdat de nota in de raad besproken zou worden) was gelukkig niet meer nodig. Hieronder de tekst van onze reactie:

‘Aan de leden van de Gemeenteraad Cuijk,

Als bestuur van de AWN Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie, Afdeling Nijmegen en omstreken hebben wij kennis genomen van het raadsvoorstel ‘Vaststelling Archeologiebeleid 2019’ en van de ‘Beleidsnota Archeologie Cuijk 2019’. Bij dezen willen wij graag laten weten zeer verontrust te zijn over het voorgenomen beleid inzake de archeologie in Cuijk.

Wij zijn van mening dat een beperking van de aandacht op alleen de Romeinse tijd (en daar ook nog maar een bepaald deel van) geen recht doet aan het rijke verleden van Cuijk. Het huidige Cuijk komt niet alleen uit deze periode voort, maar is ook gevormd in de prehistorie, de middeleeuwen en de moderne tijd. Deze perioden nagenoeg volledig buiten beschouwing laten zal onvermijdelijk leiden tot een zeer vertekend beeld van de Cuijkse geschiedenis.

Zeer kwalijk vinden wij de (kunstmatige) tegenstelling die in beide documenten wordt gemaakt tussen wetenschappelijke en maatschappelijk meerwaarde van archeologie, waarbij dan alle accent op de maatschappelijk meerwaarde wordt gelegd. Wij zijn van mening dat er geen sprake moet zijn van óf wetenschappelijke óf maatschappelijke meerwaarde, maar van en…en. Alleen wetenschappelijk onderzoek leidt tot nieuwe inzichten over ons verleden en waarom zou ‘het publiek’ daar niet in geïnteresseerd zijn? De belangstelling van ‘het publiek’ gaat echt wel verder dan alleen het kijken naar opgegraven voorwerpen in een vitrine. In dit verband willen we u graag wijzen op het project ‘Nijmegen graaft’ van enige jaren geleden, waarbij mensen in de gelegenheid werden gesteld om deel te nemen aan een echte archeologische (wetenschappelijke) opgraving; door zeer velen werd van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Zou dat in Cuijk anders zijn? We kennen de Werkgroep Archeologie Cuijk goed, veel leden ervan zijn ook lid van de AWN Nijmegen en omstreken. We weten dat zij al heel veel doen om archeologie voor het publiek (volwassenen en kinderen) toegankelijk te maken.

Op basis van het bovenstaande verzoeken wij u met klem om het in genoemde documenten geformuleerde archeologiebeleid ingrijpend te herzien.’

 

6 mei 2019

Kiek!, wat een onzin

Het is 26 juni 1876. De locatie: Little Big Horn, USA. Generaal Custer heeft zich met de laatste overgebleven manschappen van de 7th Cavalry, een elite-eenheid, op een heuvel teruggetrokken. Zij bieden vertwijfelt weerstand tegen een overmacht aan Indianen. Ze vechten door tot de laatste kogel is verschoten en sneuvelen dan één voor één, Custer als laatste. Zo eindigt een strafexpeditie tegen een aantal opstandige Indianenstammen in een heroïsche ‘last stand’ en de totale vernietiging van de 7th Cavalry.

Dit verhaal is, mede dankzij tal van verfilmingen, een iconisch beeld geworden. Bovenstaande tekst is bewust in de tegenwoordige tijd geschreven. Je krijgt dan het gevoel er zelf bij te zijn en elk moment een met oorlogskleuren beschilderde Indiaan op je af te zien komen. Beleving, daar gaat het immers om.
Er is echter een kleine, zij het niet onbelangrijke ‘maar’ bij dit verhaal: er klopt geen zak van! Het aardige is dat dit iconische beeld mede door archeologisch onderzoek (en dat is opmerkelijk bij een zo relatief recente gebeurtenis) grondig onderuit is gehaald. Wat in het bovenstaande verhaaltje als een heldhaftige strijd is neergezet blijkt in werkelijkheid een paniekerige vlucht van voor het merendeel jeugdige en al voor het begin van de veldslag uitgeputte soldaten te zijn geweest.
Zo kennen we in de geschiedenis tal van dergelijke iconische beelden, die bij nader onderzoek vaak slechts zeer ten dele juist blijken te zijn. Ik geef het voorbeeld van Operatie Market Garden, dat door het boek van Cornelius Ryan (A Bridge too Far) en meer nog door de verfilming daarvan iconische status heeft gekregen. Ook hier een heroïsche ‘last stand’, nu van Britse parachutisten, die tegen een overmacht aan Duitsers de Rijnbrug bij Arnhem verdedigden, maar het uiteindelijk op moesten geven. Het heeft van Market Garden een Slag om Arnhem gemaakt en dat is een zeer hardnekkige mythe geworden. Denk hierbij ook aan het stereotype beeld van Britse militairen die, nadat na zware gevechten de Waalbrug bij Nijmegen was veroverd, niet meteen verder wilden oprukken om hun makkers in Arnhem te hulp te schieten: het was namelijk eerst tijd voor hun ‘cup of tea’.


Het is de taak van archeologen en historici, amateurs en professionals, om met een kritische blik naar dergelijke overgeleverde en bij veel ‘geschiedenisconsumenten’ op het netvlies gebrande beelden te kijken. Zij moeten zeker niet dergelijke beelden oproepen en daarbij hopen dat ze een iconische status krijgen en nooit meer worden vergeten. Dat is geen levende geschiedenis, maar verbergt de geschiedenis juist onder een laag statische plaatjes. Levend wordt het pas als we voortdurend vragen blijven stellen. Historici en archeologen moeten al helemaal geen genoegen nemen met een verhaal dat ‘af en toe wellicht te kort door de bocht’ zal zijn, omdat het nu eenmaal een mooi plaatje oplevert. Het streven naar de ‘ware toedracht’ moet de leidraad zijn, al zal die nooit volledig achterhaald worden. Daarvoor zijn we kinderen van onze tijd, met (impliciete, onbewuste) veronderstellingen, aannames en, ja, vaak verblind door beelden met iconische status. Het stellen van kritische vragen ten aanzien van het verleden kan ons wel meer bewust doen worden van onze vooringenomenheden en hoe we de geschiedenis daar mee kleuren. Dan kunnen we voorkomen dat we reageren als die meneer uit Nijmegen, die een schilderij van Vermeer aanziet voor de Mona Lisa. Of dat Market Garden, onder invloed van over het algemeen niet door historische kennis gehinderde belevingsdeskundigen tot een soort ‘Marketing Garden’ gaat worden.


 

8 antwoorden op “Leo’s Blog”

  1. Ha Leo, dat blijft inderdaad steeds de afweging: als je geschiedenis en archeologie aan een groter publiek wilt presenteren, hoe ver mag je dan gaan met vereenvoudiging (debilisering) van de feiten? Enerzijds mag je al blij zijn als er aandacht aan besteed wordt, anderzijds wil je dan wel dat die aandacht ‘klopt’. Een mooie waarschuwing voor iedereen die met de ‘Holland City’ marketing te maken heeft waar ik laatst over schreef. Ik was heel enthousiast over de manier waarop ‘De Romeinen’ voor het publiek moeten gaan leven, maar om te parafraseren op Máxima: Dé Romein bestaat niet. Tijdens onze bespreking waren er meer die daar moeite mee hadden: 500 jaar Romeinen in Nederland in één verhaallijn samenbrengen: onmogelijk! De tijd zal leren naar welke kant de boom valt. Onzin of zinvol….

    1. Mooi Leo. Hardnekkige mythes.
      Als je de leugen vaak genoeg vertelt wordt het vanzelf de waarheid.
      Trump maakt daar mooi gebruik van.

  2. Goed gedaan, Leo,
    Je verhaal over generaal Custers is bijna anderhalve eeuw oud en toch komt het over alsof het pas is gebeurd. Eigenlijk past het precies in onze tijd! We geloven alles en zijn overal tegen. Wij zijn tenminste nog gevaccineerd.

    Blijf doorgaan!
    Jan J.

  3. Hallo Leo,
    Met veel belangstelling jullie boek “Groesbeek Heights” doorgelezen.
    Ik ben geboren in Groesbeek, mijn vader een echte Groesbeker, daar de oorlog ook meegemaakt, mijn moeder een Balgoijse.
    Begin 1945 waren in het ouderlijk huis van mijn moeder in Balboij Canadezen ingekwartierd, bij en in de loods bij het huis stond een logistieke installatie, in ieder geval een keuken.
    De eenheden die van voedsel werden voorzien hadden taken bij de brug van Grave en Heumen en waren mogelijk genietroepen van de “Gary Horse Barracks”.
    Graag zou ik meer willen weten over deze eenheid.
    Hebben zij ook een taak gehad in Veritable, en hoe is hun dat vergaan?

    mvg Jan Cillessen

    1. Hallo Jan,

      Uit de literatuur ken ik wel ‘Fort Garry Horse Regiment’, die inderdaad ‘bij Nijmegen’ gelegerd is geweest. Dit was een tankeenheid, een onderdeel daarvan behoorde tot de eerste Canadese tanks die Duitsland binnentrokken tijdens operatie Veritable (zie Zuehlke, Forgotten Victory, p. 275). Maar ik weet niet of je deze eenheid bedoeld. Ik wil wel verder navraag doen bij leden van onze Werkgroep. Als je mij een mail stuurt (lhwtenhag@planet.nl) kan ik tzt eventueel een reactie laten horen.
      vr groet
      Leo

  4. Geachte Leo,

    Ik zoek het boek nr 22 van bedeling naar caritas, das het enige deel wat mijn oom mist in zijn collectie.
    Weet u of er nog aan te komen is, ik kan het helaas nergens vinden.
    Ik dank u alvast voor de moeite,

    Vriendelijke groet,
    Angela van der beek

    1. Beste Angela,

      Dit boekje is voor zover ik weet helaas niet meer in roulatie. Het zou misschien nog ergens bij een antiquariaat te verkrijgen zijn (boekwinkeltjes bijv?). Het boekje bestaat uit drie, eerder in het tijdschrift van de Historische Vereniging Tweestromenland verschenen artikelen; die zijn ook digitaal te lezen op de website van de Historische Vereniging Tweestromenland. Maar het gaat natuurlijk om het boekje en dat zal moeilijk nog te vinden zijn.
      Vriendelijke groet, Leo ten Hag

  5. Sorry, don’t speak Dutch.
    Trying to read your Groesbeek Heights book, but cannot find a way.
    Would appreciate contact with you
    Best regards

Reageer op deze blog

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

-+=
Google Translate
Top