
Wil je reageren op een van mijn blogs? Dat kan door de betreffende titel aan te klikken. Eerdere blogs zijn terug te lezen in het archief rechtsonder, selecteer maand en jaar.
Wil je reageren op een van mijn blogs? Dat kan door de betreffende titel aan te klikken. Eerdere blogs zijn terug te lezen in het archief rechtsonder, selecteer maand en jaar.
‘Panne an der Wanne?’ staat er op de witte bestelauto voor ons. Ik heb een verkeerde afslag genomen. Het is gezellig in de auto en ik heb niet naar mijn zoetgevooisde navigatrice geluisterd. En terwijl ik me dus eigenlijk moet concentreren op de weg, terug naar de juiste route, gooi ik deze vraag die in mijn achterhoofd blijft hangen in de groep. ‘Wanne is volgens mij badkuip’, helpt Marijke. Nu snap ik Panne meteen ook. Ah, een loodgieter! Dat kan weer uit mijn hoofd.
We zijn met z’n vieren op weg naar Trier. Een onregelmatig terugkerend reisje, iedere keer als er in Trier weer een mooie expositiereeks is over het Romeinse verleden. En dat is nu het geval. Drie exposities vullen elkaar aan, maar staan ook op zichzelf. Ze hebben alle drie te maken met de val van het Romeinse Rijk. Maar voordat we de musea induiken besluiten we – gezien het mooie weer – na aankomst eerst naar het Amfitheater te wandelen, dat een beetje uit de route aan de rand van de (Romeinse) stad ligt. Drie van ons zijn er nooit eerder geweest.
Dit amfitheater is deels in/tegen een natuurlijke berghelling gebouwd. Zo heb je de gelegenheid om de lay-out en de omgeving van bovenaf te overzien, precies zoals dat in de Romeinse tijd al kon. Het bijzondere hier is dat de Romeinse stadsmuur deels door en over het Amfitheater loopt, zie de impressie hieronder. Daardoor fungeerde het in feite als vierde stadspoort tot de stad. De toegangsweg liep dwars door de arena heen. Rechtsonder kwam je van buiten de stadmuur, linksboven kom je binnen de stadsmuur de arena weer uit.
Er zijn veel informatieborden, die goed uitleggen wat er gevonden is en wat er aan restauratie is gepleegd. De toeristenbelasting werpt zijn vruchten af. Vondsten tonen aan dat het amfitheater tot in de 7e eeuw is gebruikt. Daarna raakte het in verval en werd het bouwmateriaal verwijderd/gejat voor hergebruik elders in de stad. Waar ooit de tribunes waren werden de hellingen voor wijnbouw gebruikt.
Wat ons aanspreekt is de reconstructie van de ruimte onder de daadwerkelijke arena. Boven denk je dat je op een vaste ondergrond staat, maar in feite is een groot deel als het ware ‘hol’.
De na opgravingen gevonden kruisvormige uitsparing onder de arena is zo’n 30 meter lang, 50 meter breed en 3 meter diep. Het water dat zich hier verzamelt wordt via een kanaal (1) tot op de dag van vandaag afgevoerd. Het complete houten gewelf op de bovenste foto is uiteraard volledig een reconstructie, gebaseerd op de restanten van het oorspronkelijke materiaal.
Ook zijn er restanten gevonden van vele houten verdiepingen en balken. Waarschijnlijk waren dit verschillende takelsystemen waarmee acteurs, wilde dieren of coulissestukken naar de arena konden worden gehesen.
Imposant, geweldig, magistraal wat ze konden maken, maar de vergelijking met Qatar dringt zich onafwendbaar op. Zonder slaven geen Amfitheater, zonder slaven geen ‘spelen’. Soms liggen verleden en heden akelig dicht bij elkaar. In een van de musea vinden we dit TS schaaltje met een decoratie die wat dat betreft niets aan de verbeelding overlaat. Gezellig aan tafel…
De volgende ochtend starten we met onze museumtoer. Nog voor we ergens binnen zijn wordt ons al op het hart gedrukt dat er bij de speciale exposities nergens gefotografeerd mag worden. Dat wordt een kaal blogje, denk ik nog.
In het Stadtmuseum (bij de Porta Nigra) zien we de expositie ‘De nalatenschap van Rome: visies en mythen in de kunst’. Kunstwerken uit de laatste vijf eeuwen tonen de blijvende fascinatie met Rome, haar visie en haar helden. Daarbij is ook aandacht voor helden die juist streden voor onafhankelijkheid van de Romeinse overheerser. Zo zien we onze eigen held van de Bataafse opstand: Julius Civilis, geschilderd door Ferdinand Bol. Arminius (die van de Varusslag) is het voorbeeld in Duitsland, je hebt Vercingetorix in Frankrijk en Boudicca in het Verenigd Koninkrijk. We zien hoe ze door bevlogen kunstenaars worden geschilderd en gebeeldhouwd. Maar we zien ook hoe ze voor het karretje van steeds weer andere ideologieën en visies worden gespannen.
‘Je mag tòch geen foto’s maken’, hoor ik in het voorbijgaan een bozige tiener zeggen, terwijl ze zich – gevolgd door drie leeftijdgenoten – met grote stappen een weg door de zaal baant. Als we later staan te praten mengt zich een Nederlander in het gesprek. Hij blijkt de leraar van de groep leerlingen van een Amsterdams gymnasium die we juist daarvoor zagen. Hij vertelt dat zijn opdracht voor de leerlingen de mist in is gegaan: de bedoeling was dat ieder groepje een videoverslag zou maken van wat ze in de expositie het meest interessant vonden. En dat wordt lastig zonder beeld. Het was duidelijk dat hij er niet onder gebukt ging en in ieder geval zelf volop genoot van deze volgestouwde expositie.
Na de lunch gaan we naar de centrale tentoonstelling in het Rheinisches Landesmuseum: ‘De ondergang van het Romeinse Rijk’. De vele factoren die op de val van het rijk van invloed zijn geweest komen aan bod. De interne strijd om de macht tussen de heersers en hun tegenstanders. Het daardoor afbrokkelen van het binnenlands gezag dat zorgde voor toenemende pressie van op macht beluste buitenstaanders, zoals locale ‘warlords’. De veranderde relatie tussen Romeinen en inheemse stammen door de interne chaotische machtsrelaties. Een helder verhaal, waarbij ook aan bod komt hoe Romeinse tradities en vaardigheden deels verloren gingen, maar voor een deel ook bewaard bleven in de vroege middeleeuwen.
Het is veel en vol in de tentoonstellingsruimte.
Veel informatie, veel mensen. En in een vormgeving die zich best aan je opdringt. (Daar gaat ze weer, hoor ik jullie al denken.) Zo staan we opeens in een zaal die in wee jaren-80 oranje is ingericht met geometrische vormen en grote spiegels. Ik pak m’n telefoon, want dit moet je zien. Als ik één plaatje heb gemaakt voel ik een zacht tikje op mijn schouder. Een strak in het pak gestoken suppoost fluistert dat ik te ver ben gegaan. Ik leg hem uit dat ik alleen de kleur fotografeer en niet de objecten. Ik krijg een aflaat, gelukkig. Maar zeg nou zelf?
Naarmate we verder komen wordt de kleur van de omgeving donkerder. Rood, bordeaux, zwart. Suggestief voor het verval, het einde der tijden? In de laatste zaal zien we een oudere heer die de bijschriften wèl kan lezen. Hij is goed voorbereid: hij heeft een zaklamp meegenomen. Er komt zoveel op ons af dat het soms moeilijk is het allemaal te bevatten. Maar we krijgen er geen genoeg van en lopen na afloop ook nog even de vaste opstelling door. Voor de aardigheid nog even een plaatje. Slaat in dit verhaal nergens op, maar imposant is het wel.
Op de laatste dag gaan we naar het ‘Museum am Dom’. De exposities hier hebben meestal een meer religieuze inslag. Ook nu is dat het geval, de expositie heet ‘Het kruissymbool – een wereld die zich herschikt.’ Onverwacht is dit de tentoonstelling waar we het meeste archeologie terugvinden. De expositie concentreert zich op de periode tot de 7e eeuw en wil duidelijk maken wat de invloed was van het christendom op wat er in de samenleving veranderde. Opgravingen onder de voormalige St. Maximin’s Abdij tonen een zeer vroege christelijke begraafplaats. Een opeenvolging van grafstenen laat zien hoe de oudste nog volledig in de Romeinse traditie zijn gehouwen. Langzaam zie je het chi-rho teken (ofwel christusmonogram: – de eerste twee Griekse letter van het woord Christus) verschijnen: eerst klein en voorzichtig, later steeds prominenter. Vervolgens wordt ook letterlijk in de tekst duidelijk dat iemand een Christen is, bijvoorbeeld door het opnemen van het feit dat iemand gedoopt is. Prachtig, hoe de transitie in de tijd te volgen is op de gedenkstenen van één locatie. We zien oude foto’s van de genoemde opgraving, met stenen sarcofagen onregelmatig opgestapeld in vele lagen. Wat een enorme begraafplaats moet dit geweest zijn, gaat er door me heen.
Ben wijst ons op één van twee Artist Impressions aan de muur, die ik jullie helaas niet kan laten zien: hoe ze een houten takel (op het oog had dit zo een Vitruvius-ontwerp kunnen zijn) gebruiken om de sarcofagen op hun plaats te takelen. Toch is het beeld ook verwarrend: we zien allemaal stenen en sarcofagen in het zand liggen, geen grafkelders, geen crypte, geen vloer, hoe werkte dit? We doen allerlei aannames maar komen er niet uit. Ook de tweede Artist Impression, waar wel een vloer te zien is, maakt niet helder hoe dit ooit in z’n werk is gegaan.
Als we even later een filmpje kijken, valt het kwartje. De laatste interpretatie van opgravingen en vondsten laat vermoeden dat dit gebouw is ontstaan als begraafhal. Nooit geweten dat zoiets bestond. Een enorm hoog gebouw waar in de vroeg-christelijke tijd begravingen plaatsvonden, zo dicht mogelijk bij het graf van de heilige Maximinus. Was een laag vol, dan werden de leemtes aangevuld met zand en begon men aan een volgende en een volgende laag. Vandaar die vreemde stapelingen die we zagen in de foto’s van de opgraving. Het waren geen stapelingen, maar toevallig boven elkaar terechtgekomen sarcofagen. Pas op later datum is er een vloer in het pand gekomen en is het als kerk in gebruik genomen. En vonden bijzettingen in een crypte plaats. Jammer dat ik jullie de verhelderende beelden niet kan laten zien van dit – voor mij nieuwe – concept. Online kan ik er ook niets over vinden. Het plaatje van de maquette van het gebouw in deze vroegste periode (4e, 5e en 6e eeuw) komt van een locale website. In de vaste opstelling worden we nog iets wijzer over de opeenvolgende stadia van de bouw van de Dom, waar ook aan de buitenkant nog veel van te zien is. Via de binnenplaats van de Dom wandelen we terug.
Als we weer buiten komen is het nog steeds prachtig weer. We nemen nog even een terrasje op de grote markt om afscheid te nemen van deze fijne stad. We maken alweer nieuwe plannen. En we kijken terug op een veelheid aan indrukken en op de manier waarop ons is duidelijk gemaakt dat het Romeinse verleden nog altijd in ons heden schuilt. Zo hing in het Stadtmuseum drie etages hoog deze enorme lijst van hedendaagse woorden die op het Latijn van de Romeinen zijn terug te voeren.
Marijke wijst ons op een van de woorden halverwege de lijst: zo komen we er achter dat zelfs onze loodgieter van de heenweg gebruik maakt van de Romeinse nalatenschap…
Vandaag ga ik een laatste keer naar Museum Het Valkhof voor het wegens verbouwing een aantal jaren sluit. M gaat helpen bij het opknappen van een hockeyveld, dus ik sta er alleen voor. Ik heb de tentoonstelling Moving Stories nog steeds niet gezien, dat is het voornaamste doel. Ik heb lang getalmd: in de afgelopen tijd heb ik negatieve verhalen gehoord maar ook positieve recensies gelezen, het kan dus alle kanten op. Ik ga er open in, we zullen zien.
De kassamevrouw wijst me erop dat er bij de tentoonstelling zowel een audiotoer is – voor de eigen telefoon – als een blad met toelichting. Nu weten jullie wel dat ik een druk hoofd heb, en heel eerlijk: het zal aan mij liggen, maar aan het begin van de tentoonstelling krijg ik een beetje een ontheemd gevoel. Of is dat bewust? De wilde typografie (romein en cursief door elkaar) voorkomt dat ik prettig kan lezen (moet dit suggereren dat het lastig lezen is in andermans taal, of wil het ontwerpbureau de aandacht op zichzelf vestigen?), de audiotoer op de telefoon moet ik hardop afspelen (geen oortjes bij me) en gaat dus door de tekst van de presentaties in de tentoonstelling. Het blad is groot en onhandig als het uitgevouwen is. De opzet nog niet helemaal helder. Kortom, even wennen om er een beetje in te komen.
Ik snap het concept, ik begrijp wat men probeert te laten zien. De verhalen van en over migranten zijn best helder. De kunst niet altijd, maar dat hoeft ook niet. De video-installatie over naam en identiteit spreekt me aan. Maar wat voor mij een beetje ontbreekt is de link met de Limes, met het idee van een grens. Was de samenleving in Nijmegen meer multicultureel dan op andere plekken in het Romeinse rijk, juist omdat het vlak achter de grens lag? De suggestie wordt gewekt omdat er expliciet op de Limes wordt gefocust (nu ‘ons’ deel op de werelderfgoedlijst is gekomen) maar dat wordt niet uitgewerkt. We zien materiaal dat hier gevonden is uit andere regio’s en van andere culturen, maar wordt er in Nijmegen wat dat betreft meer gevonden dan elders in het achterland? Of bedoelt men dat het multiculturele opgaat voor het hele Romeinse Rijk? Maar dan heeft het met de Limes als zodanig niets te maken. De raderen draaien.
Uitleggen wat migreren voor mensen betekent komt wel van de grond, maar een gevoel krijgen van wat voor stad Nijmegen was in die tijd: dat ervaar ik niet. De spaarzame vondsten, verspreid over een vrij kille tentoonstellingsruimte en een beetje in het niet vallend bij de grote installaties, geven mij geen gevoel van die multiculturele stad die Nijmegen volgens de teksten geweest moet zijn. Kleurrijk, bedrijvig, de Young Vibe in de toen nog Young City: die bruisende stad ervaar ik niet. De titel van de tentoonstelling is zo mooi gekozen: ‘Moving Stories’ een prachtige dubbele associatie: verhalen over verhuizen, migreren en tegelijk verhalen die je raken. Maar om aan te sluiten bij die Engelse titel: I’m getting it, but I’m not feeling it.
Zo blijf ik een beetje rondhannessen. Ik heb moeite me te concentreren op de audio-interviewtjes, hoe aardig bedacht ook, ik wil zo graag ff zitten luisteren, maar dat kan alleen op plekken waar andere filmpjes spelen, en zo loop ik mezelf in de weg. Bij de laatste installatie, geïnspireerd door de Palestijnse diaspora, luister ik naar het audiofragment en komt dan toch nog dat moment van herkenning. Het gaat over mensen die vluchten en bijvoorbeeld alleen winterkleren meenemen omdat ze denken in de zomer weer terug te zijn. Dat de hoop om terug te kunnen keren naar thuis gesymboliseerd wordt door de sleutel van hun huis, die ze soms tientallen jaren bewaren en altijd meenemen. Die hoop, dat verlangen, de heimwee. Die herken ik in mijn vader, die door zijn dementie naar het verpleeghuis moest, een vreemde en soms bedreigende plek. Ontheemd zonder migratie. Maar onze huissleutel die hij altijd in zijn broekzak hield was precies datzelfde symbool: een zekerheid, een plek die wacht, de hoop op terugkeer.
Het is er niet van gekomen, zoals bij zoveel migranten een thuiskeer niet mogelijk is. Ook van de Romeinse veteranen kon na 25 jaar dienst maar een kleine groep terugkeren. De linken die worden gelegd kloppen zeker. Maar het geheel heeft toch iets geforceerds. En het einde is niet af. Opeens loop je eruit en sta je in de vaste tentoonstelling. Geen afsluiting, geen apotheose.
Voor wie de tentoonstelling nog niet heeft gezien: zeker gaan kijken en je eigen mening vormen. Die hoor ik hier graag. Loop ter afsluiting nog een rondje door de vaste opstelling. En dan hopen dat het niet te lang duurt voor we – na de verbouwing – kunnen terugkeren in een museum dat ons aanspreekt en raakt. En waar we ons – Nijmegenaar of niet – thuis voelen. De sleutel brandt in onze broekzak.
Zondag zie ik op mijn telefoon dat er een nieuwe reactie is op mijn blog Reisje langs de Rijn. Lezer Gert van Eck is op dezelfde dag als ik (10 augustus 2022), maar zo’n vijf uur later, via dezelfde route naar het wrak gelopen. Terwijl ik (waarschijnlijk) druk was met het fotograferen van mijn ‘fruitmand’ had hij meer oog voor wat er zich in het water bevond. Zo constateerde hij dat er voordat je bij het ‘dynamietschip’ komt, nog een ander wrak te zien is. In zijn reactie gaf Gert aan dat hij een foto van de situatie had gemaakt. En aangezien ik me niet kon voorstellen dat ik een wrak over het hoofd had gezien, nam ik contact met hem op. Bovendien zou ook aardig zijn als iemand naar aanleiding van de foto zou weten om welk wrak het ging.
In no time kreeg ik antwoord en ja: er bevindt zich wel degelijk nog een wrak in de Rijn, zichtbaar twee kribben oostelijk van het door mij beschreven wrak. Ik had het dus wel degelijk over het hoofd gezien. In vijf uur daalt het water niet zoveel dat het daarvoor niet zichtbaar zou zijn.
Natuurlijk kon ik het niet laten om op onderzoek uit te gaan. Voor mijn eerdere blog kwam ik via de krantenartikelen bij enkele Nederlandse bronnen uit. Maar nu duik ik er nog iets verder in en kom ik bij Duitse bronnen terecht. Hier vind ik meer en andere informatie. Het schip dat ik beschreven heb heette namelijk helemaal niet de Reimer. En ook niet Elisabeth zoals op verschillende plaatsen vermeld. Reimer was waarschijnlijk de naam van de reder. En de Elisabeth is het schip dat is geëxplodeerd. En wat krijg je als een schip explodeert? Dan blijft er weinig van over, en wat er overblijft zit niet aan elkaar…..duh! Achteraf logisch. Dus dat wrak is helemaal niet het ontplofte schip. Maar wat zien we dan in het water?
Terug naar het verhaal. In de winter van 1894 op 1895 moet er 150 ton dynamiet naar Nederland worden verscheept. Maar er wordt ijsgang verwacht op de Rijn, wat tot beschadiging van de schepen en zelfs tot ontploffing van het dynamiet kan leiden. Daarom moeten de schepen worden ontladen. Het dynamiet wordt gedurende de winter in een schuur (op een voor hoogwater beschermd stuk oever) opgeslagen. Pas op 19 maart 1895 wordt het dynamiet weer geladen. Hiervoor liggen maar liefst zes binnenvaart-zeilschepen klaar: De Duif, De Hoop, Elisabeth, Gezina, Maria Odelia en Vier Gebroeders. Ze zijn allen aangemeerd tussen twee kribben. Twee schepen, de Gezina en de Vier Gebroeders zijn al zonder problemen geladen als de lading van de Elisabeth, zo’n 1400 kisten dynamiet, tijdens het bevrachten explodeert. Er exploderen ook nog enkele kruiwagens met dynamiet en er ontstaan op veel plekken ontploffingen door het rondgeslingerde dynamiet.
Alle andere schepen raken hierdoor beschadigd, maar de Gezina en Vier Gebroeders, hoewel volgeladen met dynamiet, exploderen niet. Ook de schuur met de rest van het dynamiet blijft overeind en explodeert niet. Maar nu die schepen. Als ik het goed begrijp zinken ze allemaal. En het schip dat als ‘het dynamietschip’ door het leven gaat, is hoogstwaarschijnlijk het uitgebrande schip ‘De Hoop’. Een schip dat dus nog niet geladen was, maar gezonken is door de impact. Ook schijnt er naast De Hoop bij nog lager water een ander schip bloot te komen. Zie Lokalkompass.
Restanten van De Hoop in de jaren ’60. Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen.
Maar het wrak dat Gert heeft gezien, en waarvan wordt gezegd dat het alleen bij zeer extreem laag water zichtbaar is? (Daar kunnen we nu wel van spreken.) Het hoort waarschijnlijk niet bij deze zes, omdat het enkele kribben verder ligt. Er is wel degelijk onderzoek naar gedaan, maar tot nu toe is nooit vastgesteld welk schip het dan wel is.
Kortom, de reactie van Gert heeft tot een complete herziening van mijn verhaal geleid. Mooi dat ik dat nog een beetje heb kunnen rechtzetten. Ik moet wel eerlijk zeggen dat waar ik ook lees, het verhaal een andere hoeveelheid dynamiet geeft, of een ander aantal schepen, of een andere ligplaats voor de verschillende schepen. Wat dat betreft moeten we kritisch blijven op de info, omdat er nauwelijks oorspronkelijke bronnen zijn. Dit kranteartikel uit 1895 komt er misschien nog het dichtst bij.
Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen, een transcriptie vind je hier.
En nu afwachten wat er boven water komt als de Rijn verder zakt. Dankjewel, Gert, voor je reactie en voor je foto!
De ankerlier en het achtersteven van ‘De Hoop’ zijn overigens te zien in het Rheinmuseum Emmerich. Dus voor de liefhebber….
‘Ligt hier het dynamietschip?’, vraagt een jonge man als ik zondagochtend mijn favoriete Rijnstrandje verlaat. ‘Dynamietschip?’ Mijn hoofd moet nog terug naar de werkelijkheid. ‘Ja, bij Omroep Gelderland werd gezegd dat tegenover Spijk door de lage waterstand een schip te zien is.’ Ik geef aan dat ik maar een rondje van een paar strandjes heb gelopen, en dat het schip dan waarschijnlijk nog iets verder ligt. Hij maakt aanstalten om door te lopen. ‘Woon je in Duitsland?’, vraag ik als ik zie waar een van z’n zoontjes mee rondloopt. Hij blijkt in Nederland te wonen, dus ik wijs hem er toch maar even op dat de regels voor een metaaldetector in NRW best streng zijn. Hij klapt hem in. (Verandert dat de zaak?) Als ik hem door het zand zie wegbaggeren, de twee kleine jongens achter hem aan, hoor ik nog net de piepstem van het jongste zoontje: ‘Pap, moeten we dit straks helemaal weer terug lopen?’
Eenmaal thuis toch maar eens gegoogled op dynamietschip. En ja, het item popt meteen op. En enkele dagen later wordt het door Bas gedeeld in onze Whatsapp-groep. Onze afdeling kampt met de naweeën van de Vierdaagse: de Covid-19-golf heeft ook onze gelederen bereikt en houdt de gemoederen in de app-groep aardig bezig. Onze woensdagavondgroep komt op een enkeling na niet bij elkaar. Ik besluit deze woensdagochtend daarom maar eens op onderzoek uit te gaan. Kijken of ik dat schip kan vinden en een verslagje kan maken om de thuisblijvers enige afleiding te bieden.
Eerst maar eens wat ‘desk research’. Het wrak is van het schip Reimer, de inhoud afkomstig van een kruitfabriek in Keulen en bestemd voor Antwerpen, om daarna verder verscheept te worden naar de goudmijnen van Zuid-Afrika. Het schip had ongeveer 100.000 kilo dynamiet aan boord! De boot ontplofte, waarschijnlijk bij het overladen, bij Griethausen, op enkele honderden meters van Spijk. Hoe dat kon gebeuren, is nog altijd onduidelijk. De ontploffing was in ieder geval groot. Ramen in de verre omgeving sneuvelden. Op 22 maart 1895 meldde dagblad De Gelderlander zelfs dat de schok tot in Heerlen (Limburg), Tietjerk (Friesland) en in Mönchengladbach (Duitsland) te voelen was. En er vielen bij het ongeluk dertien doden, een van de redenen ook waarom de oorzaak van de ramp moeilijk te achterhalen is. Wie erbij was kon het niet navertellen…
Op de site van heemkundekring Rijnwaarden staat een verhaal over het ongeval, volg de link.
Ik parkeer op de parkeerplaats bij het Klärwerk (waterzuivering) Kleve. Je mag hier met de auto niet verder over de dijk. Ik volg mijn normale route via de strandjes. Zelfs sinds zondag is het water nog gedaald. Een van de kleine eilandjes die in het water waren ontstaan is inmiddels gewoon bereikbaar.
Op en af gaat het over de stranden en kribben, westwaarts. Een van de kribben ligt inmiddels zover droog dat je er zelfs omheen kunt. En dan zie ik opeens het schip in de verte liggen. Prachtig! Ik krijg – in combinatie met de temperatuur en de blauwe lucht – een waar ‘onbewoond eiland’-gevoel.
Dichterbij lijkt het eerst alsof het schip niet zo groot is, maar eenmaal voorbij de voorsteven zie ik dat er nog een flink stuk achter zit. Van opzij zie je pas goed, dat het best lang geweest is. Nu zijn de ribben door zon en water gebleekt, het lijkt op het vergane gratenstelsel van een enorme vis. Toch wel bijzonder om dat hier zo te vinden. En zeker als er verder niemand is…
Wat ik al las in het verhaal op de site van de heemkundekring zie ik trouwens ook voor mijn ogen: souvenirjagers hebben onlangs nog geprobeerd een van de enorme spijkers mee te nemen. En het is duidelijk niet gelukt…..het schip heeft gewonnen.
Ik besluit nog een strandje verder te lopen en stuit op een FKK-paar. Ook zij hadden blijkbaar dat ‘onbewoond eiland’-gevoel, en met deze hitte geen ongelijk. Op de terugweg kijk ik nog wat rond, en doe nog een ontdekking. Onder de stenen van de krib denk ik eerst wat aangespoeld hout te zien, maar bij nader inzien denk ik dat het gaat om een soort matten van takken ter versteviging. Maar of het dat ook echt is?
Omdat ik de pas er wat meer in heb dan normaal vandaag geen vondsten. Daarom deel ik deel met jullie enkele vondsten van de afgelopen zondagen.
Vorige week zondag was ik aan de overkant van de Rijn, net onder Xanten. Dat laatste had je kunnen raden als je mijn foto ziet: een fragment van een mineraalwaterflesje (van rond 1900) met de naam Xanten er nog net op. Verder een stukje flens van een Romeinse tegula, flink gesleten door het water, maar toch onmiskenbaar. En een fragment met een boorgat dat wellicht een netverzwaarder was? Ik heb mijn twijfels maar zal het binnenkort eens in de groep laten zien.
Afgelopen zondag was ik op dezelfde plek als vandaag. Ook toen vond ik een fragment van een mineraalwater- of priklimonade-fles. Het betreft een kogelfles (Knickerflasche) met flink wat tekst erop: Eigenthum der firma **** Küpper ****Rhein. Je vindt ze zelden heel, want de knikker die door het koolzuur de fles dichthield was uiteraard gewild bij kinderen. Online vind ik een afbeelding van het flesje, ze werden gemaakt tussen 1880 en 1930 bij de firma Th. Küpper in Duisburg am Rhein. Dus hij kan ook zomaar met het schip zijn geëxplodeerd ;-).
Het meest interessante fragment is een stuk sterk gemagerd aardewerk. Wie het weet mag het zeggen….
Voor wie zelf wil gaan kijken: neem de ringweg om Kleve richting Emmerich. Op de rotonde linksaf naar Griethausen: door het dorp en door de waterkering het schiereiland op. Voor de fabriek linksaf richting Klärwerk en parkeren op de aangegeven parkeerplaats. Je kunt daarna ofwel een stuk over de dijk en bij de eerste mogelijkheid (er staat een hek open) afdalen naar het water. Of de hele route over de dijk afleggen (dat mag ook per fiets) en op het laatste moment afdalen. Hieronder de exacte plek, ongeveer 2 km van de parkeerplaats.
Tot zover mijn uitstapje. Ter afsluiting een kleine fotografische fruitmand voor alle zieken. Beterschap! En het zijn niet alleen de gewone schippers die af en toe wat overboord zetten: een van mijn fruitjes komt vast van een buffet op een of andere fancy Rijncruise.
Toen ik las over de ontdekkingen in Herwen-Hemeling was mijn eerste gedachte: ‘Ah, kunnen we eindelijk in de regio ons eigen lapidarium maken.’ Aanleiding voor die gedachte was mijn bezoek vorig jaar aan het museum Narbo Via in Narbonne, waar een muur aan Romeinse bewerkte bouwfragmenten en stenen staat om ‘u’ tegen te zeggen. Ik ben op dit moment in Frankrijk, dus de vondsten uit Herwen-Hemeling moet ik nog even laten wachten. Maar opnieuw naar het museum in Narbonne staat boven aan mijn ‘to do’-lijstje.
Nu moet ik zeggen dat de eerste week hier er vooral een was van uitrusten: na drie maanden als ‘wedding planner’, een huwelijk in eigen tuin, drie dagen opruimen en een dag rijden naar Frankrijk waren we even klaar met alles. Maar vandaag vallen de dingen op hun plaats: vannacht heeft het onverwacht geregend en alle tuinkussens zijn nat. Onze achterbuurman Etienne is druk aan het klussen met veel herrie-apparaten, om op het leukste nippertje zijn vakantiehuis gereed te maken voor de huurders die morgen al komen. En twee gemeentewerkers met respectievelijk bosmaaier en bezemkar staan net buiten onze tuinmuur het wereldleed te bespreken, uiteraard met de apparaten op volle toeren want ze zijn hard aan het werk.
Een goed moment dus om naar Narbonne af te reizen. Maar voordat ik jullie daarover vertel, moet ik eerst nog iets anders kwijt over dat museum. Ik had jullie in mijn blog al aangegeven dat ik het zo prachtig vond vormgegeven, alles klopte aan alle kanten. Ik heb ongetwijfeld de naam van de architect voorbij zien komen, maar die zei me op dat moment niets. Toen ik ter voorbereiding op dit nieuwe bezoek nog eens op de website keek besloot ik die naam te Googlen. Holy Shit (sorry) dacht ik toen, dit is ook niet zomaar een architect(enbureau), dit is het neusje van de zalm. Wellicht hebben jullie meer kennis als het gaat om architecten: het ontwerp is van het bureau van Norman Foster, die onder andere de Millennium Bridge in Londen heeft ontworpen, de overkapping van het British Museum, het Viaduct van Millau, Apple Park in Californië en nog veel meer iconische bouwwerken. Geen wonder dat het wel klopte….kost een paar centen (denk ik) maar dan heb je ook wat. En nu ik het heb teruggezien stelt het opnieuw niet teleur. Wat een prachtig geheel.
Het voornaamste doel van de trip vandaag is de nieuwe tijdelijke tentoonstelling in het museum. Vorig jaar had ik al een sneak peek van een tijdelijke expositie gezien, maar het blijkt dat er inmiddels een nieuwe is. De Franse tekst op de website heb ik vluchtig gelezen en spreekt me in eerste instantie niet heel erg aan. 3D-imaging, verfilmingen, computerspellen? Waar zal dat heengaan? Ik twijfel, maar voor M is het juist aanleiding om me te vergezellen. De expositie heet “Narbo Martius, wedergeboorte van een hoofdstad”. Gaande de expositie word ik enthousiaster. Enerzijds is alles weer groots en meeslepend, zoals een digitale film (CGI in goed Nederlands) van de stad op een minstens 14 meter breed panoramascherm waar je midden in zit. Maar anderzijds gaat men in op het detail: want het gaat niet alleen over die verbeelding van het verleden, maar vooral ook over het ‘hoe dan’? Hoe komt dat beeld – die ‘wedergeboorte’ – tot stand. Hoe kom je van archeologische kennis tot verantwoorde verbeelding. Hoe vertaal je wetenschap naar beleving? En dan komen we precies bij de vraag die we ons in Nijmegen ook al heel lang stellen.
In een van de eerste zalen zien we een enorme, wandvullende, vogelvluchttekening van Narbonne in de tweede eeuw. Zo’n impressie die je – ik moet het eerlijk zeggen – eigenlijk vaak een beetje voor kennisgeving aanneemt. Maar hier wordt het hele proces getoond dat tot een dergelijke tekening leidt. Hoe alle bekende gegevens uit archeologie, oude en nieuwe plattegronden en tekeningen samengebracht worden in een zo exact mogelijke plattegrond van de stad. Die alle informatie geeft over de plaats van de bebouwing. En hoe op basis van de vondsten, oude prenten en tekeningen, alsmede informatie uit vergelijkbare steden vorm, materiaal en kleur van de bebouwing wordt vastgesteld. Vervolgens is al deze informatie door Jean-Claude Golvin (tekenaar, archeoloog, architect en groot specialist in archeologische reconstructie) gebouw voor gebouw, lijntje voor lijntje en kleur voor kleur verwerkt in de vogelvluchttekening. Zo wordt de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd. Naast de tekentafel van Golvin met probeersels en kleurproeven zien we een filmpje van het tekenproces.
En een vergelijkbare tekening uit 1990 toont aan hoe er sprake is van voortschrijdend inzicht in een tijdsbestek van hooguit 30 jaar.
Op Youtube vond ik dit filmpje waar Golvin zijn werkwijze uitlegt. Ook al kun je zijn verhaal niet helemaal volgen, het toont vanaf 0:32 wel de tekening van Narbonne die ik op de tentoonstelling heb gezien.
Een volgende zaal geeft uitleg over restauratie. Hoe er vanuit wetenschappelijk oogpunt tegen restauratie of reconstructie wordt aangekeken. Dat het er niet om gaat iets zo mooi mogelijk te maken. Wat is dan wel het doel? In een museum is dit meestal om het publiek te kunnen uitleggen hoe iets er ooit heeft uitgezien. Maar het kan ook zijn om meer inzicht te krijgen in het doel of gebruik. Als een object niet compleet is, hoe vul je dat dan aan? Het proces moet in ieder geval reversibel zijn en je moet kunnen zien wat origineel is en wat is aangevuld. Uitgangspunten voor restauratie zijn de vorm van het object zelf, vergelijkbare objecten van elders en ook kennis van de samenleving waarin het object gemaakt is. De uitleg begint met een aardewerk schaaltje, zoals we ze zelf ook proberen te restaureren of archeologisch compleet te krijgen. Vervolgens zie je hoe dezelfde uitgangspunten ook bij de restanten van een wandschildering kunnen worden toegepast. Ik heb (illegaal?) een kort filmpje gemaakt waar je kunt zien hoe dit is verbeeld. Nadat de gevonden fragmenten aan elkaar zijn gepuzzeld en vergeleken met wandschilderingen in Rome en Pompeji wordt een verbeelding gemaakt van de rest van de schildering. Bekend is dat ambachtslieden vanuit Rome naar elders reisden en daarom mag worden aangenomen dat de schilderingen in Italië ook elders tot voorbeeld hebben gediend. De tentoonstelling wil laten zien dat ook restauratie of visuele reconstructie gebaseerd is op (weloverwogen) keuzes maar dat een enigszins andere reconstructie (verbeelding) ook te verdedigen was geweest. Het blijft een interpretatie.
Tenslotte laat men zien dat restauratie veel lastiger is als het gaat om een uniek item zoals een beeldhouwwerk. En hoe 3D-imaging hierin een rol kan spelen. Bij onze eigen afdeling heeft Aad al eens tijdens ons Valkhof-onderzoek een 3D-afbeelding gemaakt van een stuk bouwmateriaal. In de tentoonstelling legt men uit hoe je hier bij restauratie gebruik van kunt maken. Naast het eenvoudiger hanteren, meten of delen met anderen, kun je veel eenvoudiger allerlei hypothesen over de vorm van de restauratie visualiseren, bespreken en vergelijken. En tenslotte kun je met een 3D printer het aanvullende materiaal eerst uitprinten voor je het uit een definitief materiaal vervaardigt. Zo kun je veel sneller en flexibeler tot een reconstructie of restauratie komen.
Na de eerder genoemde zaal met de mega CGI-animatie van Narbonne (zie de preview hierboven) zien we hoe deze film tot stand is gekomen. Over monnikenwerk gesproken: ook al is het digitaal, iedere dakpan, iedere steen, iedere mens moet worden ontworpen op basis van wetenschappelijke informatie en vervolgens getekend, ingekleurd, geanimeerd en in het grote verband geplaatst. Op de beeldschermen krijg je een idee van hoe dit gaat en hoeveel werk het is. Het toont opnieuw de interactie tussen de wetenschap en commerciële creatieve bureaus.
Aan de hand van gladiatorengevechten wordt uitgelegd dat een verbeelding ook gebaseerd kan worden op experimentele archeologie. Na het verzamelen van informatie uit vondstmateriaal, iconografie, inscripties en eigentijdse teksten wordt deze informatie door experimenten getoetst aan de werkelijkheid. Bij vondsten wordt gekeken hoe deze gebruikt zouden kunnen zijn. Bij de contemporaine verbeelding van situaties wordt gekeken of de afgebeelde handelingen fysiek haalbaar zijn. Dit blijkt overigens vaak niet het geval. Bij beschrijvingen in teksten is de experimentele benadering tweeërlei: deze kan iets zeggen over de auteur en de geloofwaardigheid van zijn beschrijving. Maar ook over de handelingen als zodanig en in combinatie met elkaar. Op de tentoonstelling zien we een range aan 3D-animaties van gladiatorengevechten in verschillende combinaties van gladiatoren, gebaseerd op experimentele archeologie. Bij een film als Gladiator is zo gebruik gemaakt van de laatste archeologische inzichten om de gevechten te verbeelden en tegelijkertijd heeft het maken van de film nieuwe inzichten opgeleverd voor de archeologie.
Uit het storyboard van Gladiator, getekend door Sylvain Despretz
Naast films komen ook videogames aan bod en de verbeelding van de oudheid hierin. Het Romeins verleden blijkt een grote inspiratiebron te zijn. Het grootste gevaar van de verbeelding in de populaire cultuur zit hem in de gedachteloze herhaling van eerder gemaakte beelden. Dan blijft Spartacus eruitzien volgens de inzichten van de jaren ’50 en een blijft een gladiator een jaren ’90 ‘hunk’. Het beeld dat het grote publiek van de oudheid heeft is door film en massacommunicatie tot ons gekomen, en het is heel moeilijk dat beeld te doorbreken als er nieuwe inzichten zijn. Anderszijds kunnen juist alle digitale ontwikkelingen het makkelijker maken om de nieuwste inzichten aan de wereld te tonen, aldus de strekking van de tentoonstelling.
Gaande de tentoonstelling kan ik lang met het verhaal mee. Ik zie veel functioneel digitaal materiaal dat straks waarschijnlijk de permanente expositie zal ondersteunen, of dat al doet. Maar naarmate we meer storyboards uit de film Gladiator te zien krijgen, en meer beeldschermen met videogames in amfitheaters, bekruipt me het ongemakkelijke gevoel dat het tonen van dit laatste materiaal – hoe knap gemaakt ook – vooral het opleuken van de tentoonstelling dient en dat het verhaal op het eind wel wat dun wordt. Toch neem ik er wat van mee: ten eerste dat de digitale ontwikkelingen het verbeelden van de oudheid makkelijker maken en dat de interactie tussen archeologie en digitale imaging nieuwe inzichten oplevert. En ten tweede dat je een verbeelding niet zomaar voor kennisgeving moet aannemen. Enerzijds doe je dan de makers en het onderzoek dat eraan voorafgaat tekort. En anderzijds moet je wellicht vraagtekens stellen bij wat je ziet.
Dat laatste kan overigens nooit kwaad. Na de vele stenen met inscripties in Narbonne zagen we tijdens onze avondwandeling op een gerestaureerd huis in een naburig dorp deze steen, die er zo op het eerste gezicht aardig authentiek uitziet. Pas als je hem leest weet je dat je ernaast zit. En het wordt pas echt aardig als je opzoekt over wie dit gaat. Pierre Dac was – behalve van Joodse afkomst en WO2 verzetsheld – humorist.
Pierre Dac
is niet in dit huis geboren.
En hij is hier ook niet gestorven.