Kustaardewerk

Een onverwachte schatvondst

of toch maar met een korreltje zout nemen?!

Door Cees Koot

Het kan niet genoeg herhaald worden dat archeologen behoren tot de gelukkigste mensen. Wie kent de uitdrukking niet: ‘scherven brengen geluk’. Laat dat nu uitgerekend het basismateriaal van veel archeologen zijn: scherven! Van aardewerken potten, kommen, schalen, kannen, kruiken, bekers, borden, pispotten, melkteilen, vergieten, kaasvormen, lampen enz. Wie dan de inhoud van een kuil bestaande uit zo’n 1000 scherven mag ordenen, bestuderen en interpreteren, die kan zijn geluk niet op.
Een kuil met ruim 1000 potscherven is overigens geen alledaagse vondst. De kuil is opgegraven net ten zuiden van de Steltsestraat in Lent. De Steltsestraat zelf is een oude dijk en weg, die in grote mate heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid van Lent in de 11e eeuw (na Chr.). De desbetreffende kuil is echter aanmerkelijk ouder, die is gegraven in de 3e eeuw voor Chr. Dat is in de ijzertijd. Zo’n oude kuil, met zoveel potscherven, dat maakt deze vondst al weer een beetje meer bijzonder.

De uitgelegde potscherven uit de kuil op de werktafels voor het puzzelen, plakken, tellen en beschrijven van het aardewerk.

Die scherven zijn natuurlijk niet van één pot. Het is niet onvoorstelbaar dat een pot breekt in 1000 scherven, maar dan praten we niet over een huishoudelijk ongelukje van een uit de handen gevallen of omgestoten pot maar over een daad van pure agressie waarmee die pot letterlijk aan gruzelementen is geslagen. We willen natuurlijk weten hoeveel potten deze scherven representeren en daarvoor zijn ze uitgelegd op de werktafels en is het puzzelen begonnen. Archeologen zijn niet alleen gelukkige, maar ook geduldige mensen. Niettemin was het zeer fijn dat we hierbij zeer veel hulp hebben gehad van leden van AWN Afd.16 die bekend staan als vrijwilligers.

Tijdens het ordenen en beschrijven van alsmede het puzzelen met al die scherven werd steeds meer duidelijk hoe bijzonder het aardewerk uit de kuil was. In de 3e eeuw voor Chr. is het huis-, tuin- en keukenaardewerk overwegend bruin tot bruingrijs van kleur, 4 tot 8 mm dik, en is de klei gemagerd met potgruis. De zogenaamde magering is een toevoegsel aan de klei om die beter kneedbaar te maken en ook gunstig uitwerkt op het bakken van het aardewerk. Potgruis is overigens het restant van kort en klein geslagen aardewerk; van het hergebruik in de ijzertijd kunnen wij nog wat leren! Behalve potscherven van het alledaagse ijzertijdaardewerk zijn veel scherven aanwezig van aardewerk dat veel lichter van kleur is, namelijk beige, gelig tot roze, met een wanddikte van 10 mm of dikker, zachter gebakken waardoor het krijtachtig of stoffig aanvoelt, en het oogt poreus omdat er veel kleine gaatjes zichtbaar zijn. De pottenbakster had deze klei gemagerd met mest in plaats van potgruis – hoe organic wil je het hebben? – en de fijne organische bestandsdelen van de mest zijn tijdens het bakken weggebrand waardoor die kleine holtes ontstaan. Dit aardewerk heeft de weinig tot de verbeelding sprekende naam van briquetage-aardewerk, oftewel het vaatwerk dat is gebruikt voor de vervaardiging en verpakking van zout.

Het zout werd bereid door lieden die woonden langs de Noorzeekust, waardoor het ook wel kustaardewerk wordt genoemd. Dit aardewerk is zo zacht en poreus om te zorgen dat het zout niet vochtig wordt en dus oplost. De zoutproductie oversteeg ruimschoots de lokale behoefte, zodat deze ruwwandige, lompe en nogal grote zoutvaatjes ook konden worden gebruikt door ijzertijdgemeenschappen die de binnenlanden bewoonden. Zout is natuurlijk een belangrijke voedingstof, een smaakmaker en een prima conserveringsmiddel voor boter, kaas, vlees en vis. Tegenwoordig zeggen we weliswaar peperduur, maar al veel eerder was zout het witte goud. En daardoor ook het smeermiddel van menig economie, zelfs die van geschenkenuitwisseling en ruilhandel. Feitelijk is dat nog altijd zo, we staan er niet altijd bij stil als maandelijks het salaris wordt bijgeschreven maar de Latijnse naam voor zout is sal, en uitbetaling in zout is dus salaris. Zout heeft waarde en is dus een waardevol bezit.

Zoutcontainers, briquetage, kustaardewerk

De ontwikkeling van het kustaardewerk door de tijd heen. De twee vormen die in de kuil aanwezig zijn, zijn die binnen de rode cirkel.

In onze ijzertijdkuil liggen de scherven van zeker vier zoutkommen met een smalle voet en een grote kom met platte bodem. Dat zijn minimaal vijf grote containers zout, samen zeker goed voor ca. 10 kilo zout als het niet meer is. Dat is een kapitaal! Dus met recht een schatvondst!!
Maar ja, bewaren is zonde, geld moet rollen en dat geldt ook voor zoutkorrels. Het zout uit de zoutpotten is gebruikt. Maar waarom in één keer vijf zoutpotten weggooien? De Nederlandse ijzertijd kent geen ander voorbeeld van een kuil met zoveel scherven van dit zoutverpakkingsmateriaal. Dit is een uitzonderlijk voorval, er werd niet op zo’n grote schaal kaas gemaakt of vlees en vis gezouten dat met regelmaat dit soort hoeveelheden van zoutcontainers worden gevonden door archeologen. Een bijzondere vondst verlangt ook een speciale verklaring. Als zout waardevol is, is het natuurlijk ook zonde om het te verkwisten. Maar het delen van waardevolle goederen zoals zout met andere leden van de gemeenschap is een manier om onderlinge banden te verzekeren en te versterken. Het delen van zout als een communaal appeltje tegen de dorst, tijdens een schranspartij waarvan het servies na afloop gezamenlijk is gebroken en weggegooid in deze kuil? Wie weet? In ieder geval het onderzoeken waard.
Maar eerst gewoon blij zijn met deze ongekende schatvondst uit de ijzertijd.