Kofferbak

Het is zondagochtend, 7 uur. Ik rij op de weg van Beziers naar Agde. Het is stil. Ongekend stil. Andere jaren om deze tijd is het verkeer naar de stranden al flink op gang. Maar dit jaar is alles anders. Geen Nederlanders, geen Belgen. Maar vooral: geen Grote Britten. Covid-19 en Brexit hebben hun tol geëist voor de toeristenindustrie.

Voor mij is het wel fijn. Ik ga strandjutten en ben snel bij het strand. In het verlengde van “mudlarking’’ waar ik al eens over schreef, vind ik het ook heel leuk om aan het strand te kijken. Wat ik vind? Het kan van alles zijn. Zeeglas en zee-aardewerk zijn favoriet. Het zijn scherven die door de zee zijn gepolijst tot een prachtige afgeronde vorm. Er worden vaak sieraden mee gemaakt. Ook andere voorwerpen, zowel natuurlijk als door de mens achtergelaten, kunnen door de zee worden afgeschuurd. Hout, schelpen, scheepsbenodigdheden…ik zoek er graag naar. En bij de kaap van Agde is een lavastrand waar de mooiste stukjes liggen. Vandaar mijn trip hierheen.

Ik moet denken aan de eerste keer dat ik hier kwam. We hadden ons vakantiehuis net gekocht en ik raakte met Wim Tuijn aan de praat over het gebied. Hij was er veel geweest en wees mij op interessante plekken. Narbonne, de Via Domitia, Enserune en ook Cap d’Agde. Op een druilerige herfstdag maakten we onze eerste tocht die kant op. Het kustgebied met gesloten strandtenten lag er onder de donkere wolken troosteloos bij. Maar we bezochten het archeologische museum ter plekke, een positieve herinnering. En ik stuurde een ansichtkaart naar Wim met een foto van de Ephèbe, het beeld dat ooit de aanleiding vormde om het museum te bouwen.

Op de terugweg van het strand rijd ik in een opwelling de oprit van het museum op. Ik kom hier zelden in de zomer, er is maar één weg naar de kust en die is altijd bomvol. Maar nu is het te doen. Het museum heeft een naamsverandering ondergaan. Het heet nu Musée d’Ephèbe et d’Archéologie Sous-Marine de la Ville d’Agde. Een hele mond vol. Museum voor de Ephebe en voor de onderzeearcheologie van de stad Agde. Achter de balie zitten twee dames. Voor vier euro mag ik naar binnen. De degelijke mevrouw bij de kassa vraagt of ik een tablet wil meenemen voor meer uitleg. Als ik ja zeg moet ik wel mijn rijbewijs inleveren als onderpand. Na een korte aarzeling doe ik het maar. Maar eigenlijk kan dat niet, vind ik.

De andere mevrouw, een fraai gebruind ‘meisje van 50’ legt zeer summier uit hoe de tablet werkt. En vraagt of ik eerst de introductiefilm wil zien. Als blijkt dat die 38 minuten duurt sla ik dat aanbod maar af. Hoezo introductie? In de eerste zaal lukt het niet om de QR-code in te scannen. Er klinkt steeds een ontkennende piep. De degelijke kassamevrouw komt zuchtend op het geluid af (duidelijk niet de eerste keer) en legt uit dat ik probeer een QR van de kinderroute te scannen. Die heet Mercator. Maar ik moet eerst op de knop Encyclopedie drukken. Die is voor volwassenen. Daarna volgt een tirade over de tekortkomingen van haar gebruinde collega. Ik probeer het tij te keren door te vragen waar de zaalnummering op de plattegrond terugkomt in de zalen. Maar die komt niet terug: de nummers staan toch al op de plattegrond, dat is toch voldoende? Ik ga niet in discussie.

Ik moet inmiddels plassen en probeer op de kaart vergeefs de wc’s te vinden. Ik ga maar weer terug naar de kassa. Het is blijkbaar zo ingewikkeld dat de zonovergoten mevrouw mij voorgaat. Ik loop achter haar aan. Het is duidelijk dat haar kennis en ervaring liggen op de ontwikkeling en het onderhoud van haar fantastisch gebruinde benen. Ik moet meteen aan Bomans denken: ‘Al had mijn vrouw maar één zo’n been’. Als ik uit de wc kom sta ik er alleen voor. Ik besluit de tablet maar te laten voor wat hij is en te zien waar ik uitkom. En ja, de amforenwand is nog net zo indrukwekkend als toen.

Fraai vind ik de zware stenen, die ankers blijken te zijn. Prachtige robuuste artefacten. De oudste dateren van rond 3000 voor Christus en bestaan uit een steen, al dan niet met een groef of gat, met daaraan een touw geknoopt. Hier gaat het puur om het gewicht. De ankers met de drie gaten zijn meer geavanceerd. Het bovenste gat is voor het touw, in de onderste twee gaten staken houten balken, die voor verankering in de zeebodem zorgden. Deze ankers werden al tussen de tiende en de zevende eeuw voor Christus gebruikt. De gebeitelde tekens zijn waarschijnlijk eigendomsaanduidingen of verwijzing naar het bijbehorende schip. En zo is er veel meer moois. Ik probeer de tablet nog eens uit voor meer info. Maar hoe raar is dit: de panelen aan de wand geven meer info dan de tablet. De omgekeerde wereld?

Ik zoek de Ephèbe. ‘Schone jongeling’ in het Grieks. Het gaat om een bronzen beeld dat op een zondag in 1964 door amateur-onderwaterarcheologen op acht meter diepte is gevonden in de monding van de rivier de Herault. Het prachtige beeld is Grieks en stamt uit de tweede eeuw voor Christus. Er is veel gediscussieerd over wie het beeld voorstelt. In eerste instantie dacht men aan Apollo. Later werd meer generiek gedacht aan ‘een’ Ephèbe, waarbij dat in Athene, in de vijfde eeuw voor Christus, de specifieke benaming is voor een jonge militair, tussen 18 en 20 jaar oud, met een prettig lichaam. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het beeld Alexander de Grote voorstelt. Na de vondst is het naar Parijs gebracht voor restauratie en jarenlang in het Louvre getoond.

Toen Agde het beeld terug wilde, werd als voorwaarde gesteld dat er een museum zou komen om het tentoon te stellen. Door de inkomsten uit het toerisme werd dit in de jaren ’80 mogelijk. Het museum is ontworpen door dezelfde architect als het hele toeristische complex aan de kust. Ik vind het beeld in een kale achterafzaal. Net als de rest van het museum ziet alles er wat gedateerd en very eighties uit. Hoewel geprobeerd is het museum digitaal wat op te leuken kan het wel wat meer echte aandacht gebruiken. Eenmaal buiten loop ik nog een rondje over het terrein. Jammer toch dat musea soms de boot missen als het gaat om het betrekken van het publiek bij het verhaal. Ik denk aan het bericht van Aad in onze whatsappgroep over de Pest-expositie in het Valkhof. Weliswaar niet troosteloos, maar wel gebrek aan aandacht voor het perspectief van de bezoeker. Mag ik het zo voorzichtig samenvatten?

Die week horen we dat Frankrijk ‘op geel’ is gegaan. Tot dat moment waren we nog niet uit eten geweest maar we besluiten het te vieren bij ons favoriete restaurantje in het volgende dorp. We zijn er meer dan anderhalf jaar niet geweest. Ik bel om te reserveren en krijg een voor mij onbekende mevrouw aan de lijn, die onze naam noteert. Als we die avond aanschuiven moeten we lachen. Ze heeft onze naam opgeschreven als ‘Tronc’. Een André van Duin-gevoel bekruipt me. Meneer en mevrouw Kofferbak. De Caesar salade is gelukkig als vanouds.

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *