Toen ik ruim 20 jaar geleden lid werd van de AWN, kwam de afdeling op woensdagavond bijeen op een zolder in Nijmegen, boven wat nu Shabu Shabu is. Het was een flinke klim en met het bestijgen van de trappen werd de geur van het verleden intenser. Via een lange smalle gang tussen stapels stoffige bruine archiefdozen door bereikte je de ruimte met de tafel. De tafel die nog steeds ‘onze’ tafel is. Hoe blij was ik die eerste keer – uitgenodigd door Peter Vissers – dat er tussen al die mannen ook een vrouw aan tafel zat. Die vrouw was Anneke van Bergen. Deze week kregen we bericht dat Anneke is overleden.
Ingetogen is het woord dat in mij opkomt als ik aan haar denk. In haar manier van praten, haar belevering van archeologie, haar ontwerpen: alles wat nodig is, en niets teveel. Ze voelde als een mentor toen ik pas bij de club was. Bereid om haar kennis te delen. Geduldig. Ze gaf vertrouwen. We hadden dingen gemeen naast de archeologie: metaal, textiel…de belangstelling voor (toegepaste) kunst. Ze had een zachte stem, zocht nooit de voorgrond, maar ze had een o zo scherpe blik voor alles wat mooi was en ‘klopte’. Toen ik na een periode van perikelen en afwezigheid weer terugkwam op de woensdagavonden – nu in het depot – was Anneke er niet zo vaak. Haar gezondheidsproblemen werden groter en het reizen moeilijker. Ze belde me nog een keer voor een lastige zakelijke kwestie, ik was blij dat ik haar kon helpen, maar we zagen elkaar daarna een hele tijd niet meer.
Nog een paar keer kwam ze terug op woensdagavond. We waren al even bezig met het Valkhofproject. Maar het was duidelijk dat ze haar draai niet kon vinden in die grote groep met de vele nieuwe gezichten. Toen ze weg was, de laatste keer, vroeg iemand me: ‘Wie was die oude mevrouw die hier vanavond was?’ Ik moest even schakelen voor ik wist wie ze bedoelde. Ze was zo veel meer. Peter heeft het prachtig verwoord in zijn IM. RIP Anneke, je was een mooi mens en dat blijf je voor altijd.
Ik heb het blog even laten rusten na dit begin. Hoe ga je verder? Maar opeens wist ik het. Anneke was als vrouw een wegbereider in de vrijwilligersarcheologie. Het was in die tijd toch vooral een mannending. Ik realiseer me dat dat langzaam maar zeker begint te veranderen. Kijk maar eens rond op onze werkgroepavonden. Onlangs hebben we in een bestuursvergadering afgesproken dat we al onze nieuwe leden zouden bellen om ze welkom te heten, eens te kijken waarom ze lid geworden zijn en wat ze van ons verwachten. Wat bleek bij het samenstellen van de bellijst? Van de (vele) nieuwe leden is ruim een derde vrouw. In het kader van de privacy kan ik niets vertellen over de gesprekken die ik heb gevoerd. Maar de nieuwe vrouwelijke leden variëren van heel jong, bezig met een studie Klassieke Cultuur tot gepensioneerd, en van professioneel archeoloog tot vrouwen die ‘eindelijk’ eens iets met archeologie willen doen. We hebben leuke en enthousiaste gesprekken gevoerd, en ik kan niet wachten tot we hen, en alle nieuwe mannen evenzeer, eens in het echt kunnen uitnodigen. Want dat gaan we zeker doen als het zover is…een speciale avond om kennis te maken.
Met een onwillige voet ben ik een maand aan huis gekluisterd geweest. Ik wilde eigenlijk schrijven over wat ik die tijd heb uitgevoerd, maar ja, als je dan weer mag lopen is die maand gauw vergeten en wil je eruit. Ter opvrolijking van mijn thuisblijven had ik het boek Mudlarking gekocht, geschreven door Lara Maiklem. Mudlarking betekent zoiets als rivierstrandjutten. En dat is wat Lara doet. Ik volg haar al een tijdje op Twitter en dat is de moeite waard. En zo ook haar boek. Lara mudlarkt langs de Thames. Omdat de Thames een getijderivier is, komt bij eb een deel van de bedding vrij te liggen en is het strandjutten daar, mede door de vele vondsten, een gewilde bezigheid. Mudlarking is niets nieuws: in de 18e en 19e eeuw werd er – met name door kinderen en bejaarden uit de allerarmste lagen van de bevolking – al gezocht naar (bij de overslag overboord gevallen) steenkool, hout, etenswaren en alles wat maar geld opbracht. Bijna alle transport ging via de Thames, dus er viel en valt heel wat te halen. Daar moet je overigens tegenwoordig wel een vergunning voor hebben. In het boek zakken we met Lara letterlijk de Thames af, het staat vol feitelijke info, afgewisseld met mooie anecdotes. Zoals het feit dat sommige mudlarkvondsten in de 19e eeuw zo gewild werden, dat de mudlarkers ze zelf gingen namaken. Daar ontstonden hele huisindustrieën omheen. En tegenwoordig zijn de nagemaakte vondsten weer gewilder en kostbaarder dan de originelen. Enfin, een aanrader, dat boek!
Maar goed, je snapt het al, toen wilde ik natuurlijk ook mudlarken. Ik zou de Maas weleens onveilig maken. Geen laag water natuurlijk, deze tijd van het jaar, maar dromen kan altijd. Aan de overkant van de Maas (in mijn geval is dat bij Gennep de brug over) kun je wat makkelijker bij de rivier komen, dus ik besloot de oversteek te wagen. Langs het Veerhuis van Oeffelt – waar de Coffee To Go zorgt voor ongemakkelijk rondhangende wandelaars en fietsers, die stuk voor stuk uitstralen dat een stoel niet veel meer besmettingsgevaar zou opleveren – rijd ik langs de Maas naar het Noorden. Al snel wordt de rust die ik zocht verstoord door machines. Wat is hier loos? Ik zet de auto in het stof en loop verder. Er wordt gegraven! Nou ga je als vrouw alleen – sorry, Anneke – niet zo snel zo’n terrein op om eens te vragen wat ze aan het doen zijn. Dus ik maak een omtrekkende beweging. Ik loop eerst eens langs de oever van de Maas. Niks te mudlarken natuurlijk. Na een tijdje kom ik bij een zandweg. Hierachter blijkt een ander terrein te liggen. Beschermde natuur. Water en vogels. Precies tegenover het Genneper Huis, waarvoor op een hoogst onduidelijke plaquette aandacht wordt gevraagd. Wat wel duidelijk wordt is dat hier eerder al veel grond afgegraven is: bomen staan op een soort eilandjes, daartussen grote stukken waar water staat. De vogels – en de vogelaars – voelen zich hier thuis.
Ik begin te vermoeden dat het gedeelte dat nu afgegraven wordt eenzelfde stuk ‘natuur’ zal opleveren. Langs de zandweg liggen wat bergen aarde, het ziet eruit alsof hier de toplaag naar toe is geschoven. Uit zo’n berg steekt een randje. Toch even kijken, natuurlijk. Goh, ik ken die randjes. Het lijkt wel Genneps. Witte ongeglazuurde engobe over roodbakkend aardewerk. Niet zo gek natuurlijk, Gennep is aan de overkant. Ik kijk verder. Een stukje flessenglas, een scherf Westerwald, een steel van een drinkglas. Een stukje sgraffito aardewerk. Ik vraag me af of hier ooit stadsafval is gedumpt? Intussen speur ik natuurlijk verder. Een flinter transferprint. Veel aardewerk met loodglazuur, een pijpensteel. Wow, ben ik opeens aan het mudlarken op het droge. Helemaal zen ga ik op in het peuteren in de bergen aarde.
Eenmaal thuis duik ik meteen het web op. Waarom wordt hier gegraven? Het blijkt te gaan om kleiwinning tot op 1.80 meter, waarbij de ontgronding moet leiden tot een natuurgebied, De Meerkampen. Een deel van de ontgronding is archeologisch begeleid, omdat men een aantal zaken wil vaststellen: Is hier nog iets terug te vinden van de belegering van het Genneper Huis in de Tachtigjarige oorlog? Zijn er resten te vinden van een 18e eeuwse herberg die hier gestaan moet hebben? En zijn er mogelijk archeologische niveaus op grotere diepte, die hier bedreigd zouden worden?
Ik zoem meteen in op het woord herberg. Op de kaartjes (zie het rapport) ontdek ik dat die precies moet zijn geweest waar ik heb gelopen. Het rapport zegt hierover: “Deze herberg staat wel op de kaart uit 1731 afgebeeld, maar is op de kadasterkaart uit 1832 niet meer aanwezig. De aanwezigheid van het bouwpuin zal het gevolg zijn van het slopen van deze herberg, waarover verder geen informatie beschikbaar is. De vondsten kunnen aan de bewoning gelieerd worden. De afvalkuilen zullen na sloop zijn aangelegd, waarbij mogelijk het resterende sloopafval verspreid is geraakt. Het is niet bekend wanneer dit heeft plaatsgevonden, maar het moet voor 1832 geweest zijn. Van de herberg zelf zijn geen concrete sporen of uitbraaksleuven aangetroffen. Vermoedelijk heeft deze meer in de richting van de Maas gelegen.”
Hendrik Sorgh, rokende en drinkende boeren in een herberg (17e eeuw).
Geen stadsafval dus, maar een herberg aan de Maas. Aanwezig in 1731, maar afgebroken voor 1832, dat is aardig in overeenstemming met de vondsten uit de bergen aarde die ik heb gedaan. Weer wat wijzer geworden. En onbewust heb ik een hele herberg bij elkaar gesprokkeld: bouwmateriaal, kookgerei, borden en schotels, flessen en glazen, pijpen, kannen en kommen, en zelfs wat beenderresten. Hineininterpretieren? Wellicht! Maar het mooiste? Een heerlijke ochtend, helemaal zen, in de meest coronaproof herberg van Nederland.
Geef een reactie