HerinnerDing

Ik pak net mijn tas als ik de telefoon erin hoor rinkelen. Bas. ‘Ik heb goed nieuws!’, hoor ik zijn enthousiaste stem. ‘Jona Lendering komt op 20 juni een lezing geven.’ Dat is inderdaad heel goed nieuws. In de aanloop naar ons symposium, met vijf sprekers, werd de spoeling voor de rest van het jaar een beetje dun. Maar Lendering, die helaas verhinderd was voor het symposium, kan in juni wel komen. Top! Ik baal wel een beetje, want hoe leuk ook voor jullie, zelf kan ik er niet bij zijn. Vakantie. Luxeprobleem. Wil je alvast iets lezen van Jona Lendering, dan raad ik je graag zijn dagelijkse (ja, dat is nog eens schrijven) blog aan, genaamd Mainzerbeobachter.

Na dit goede begin van de dag stop ik de telefoon terug in de tas en vervolg ik mijn weg richting auto. Ik had bedacht dat voor de inrichting van de expositie in het Besiendershuis een bezoekje aan het Openluchtmuseum misschien inspirerend zou kunnen werken. M heeft geen bezwaar tegen een dagje rondsjouwen in mooi weer, mits gelardeerd met enig terraswerk. Ik realiseer me dat ik al heel lang niet in dit museum ben geweest. Tien, vijftien jaar? Het entreegebouw met historische schoonmetselwerkpatronen komt mij niet bekend voor, maar ziet er mooi en uitnodigend uit. En de plattegrond toont dat er heel veel is bijgekomen. Maar in het oude deel is voor mijn gevoel weinig veranderd. Of is het nog mooier, nog idyllischer geworden? Sommige boerderijen staan hier al vele decennia, lees ik op de bordjes. Als ze niet verhuisd zouden zijn was er waarschijnlijk niets van overgebleven. Het ‘reservaat’ heeft ze voor uitsterven behoed.

Een nieuw deel, dat Bosrand heet, toont een vakantiehuisje uit Warnsveld, en vertelt op een heel bijzondere manier de geschiedenis van de bewoners in de Tweede Wereldoorlog. Bij de ingang pak je een voorwerp afkomstig van een van de bewoners – een zogenaamd HerinnerDing – en afhankelijk van de oorspronkelijke eigenaar hoor je een verhaal, op het moment dat jij het in werking stelt. Ik neem de teddybeer mee en hoor – in vijf delen – per kamer het verhaal van het zoontje des huizes. De werkelijkheid, de audio-uitleg en de visuele informatie via beeldschermen en projectie komen hier heel mooi bij elkaar en vormen werkelijk een eenheid. Ze vechten niet om je aandacht, je kunt zelf het moment van afspelen bepalen en alle info samen geeft een indringend beeld van wat zich er heeft afgespeeld. Een geweldige manier van storytelling.

Als we buitenkomen valt onze blik op een heel ander object. Hilarisch is de Pemberton stacaravan uit de late jaren zestig met bruin schrootjesinterieur. Echt een verschrikkelijk ding met een terras van grindtegels, groen plastic stoelen, zinken vuilnisbak en een vergeten biertap als tuinornament. Maar ook dat verbeeldt een vergane tijd prachtig.

Terug naar de wat oudere panden: de boerderijtjes uit de 17e en 18e eeuw. Helaas zijn de meeste interieurs gevuld met objecten van later datum, zo tussen 1880 en 1930. Eigenlijk net te laat voor een beeld van het dagelijks leven van onze Waalkadebewoners. Toch levert goed kijken wel iets op, vooral daar waar de bewoners wat minder rijk zijn of waar het huis een wat minder uitgesproken stijl heeft (geen Staphorst of Marken of Zaanse Schans).

Opvallend is dat bijna iedere wanddecoratie een religieus tintje heeft of – beter gezegd – uitgesproken religieus is. Ik zie op tafel veel Regout aardewerk, al dan niet gedecoreerd. Maar weer heel weinig van het grovere aardewerk, zoals ‘onze’ Rijnlands aardewerk schalen en borden. In een kelder wel veel grote vaten voor het inmaken van groente en het bewaren van voorraden. Manden met uien en penen staan er volop. En soms hangt er- in de wat minder vegan huishoudens 😉 – bij de haard een konijn te besterven. Vogelkooitjes, snotneuzen (olielamp) en stoven zie ik in veel huizen, ook in de wat minder rijke. En, zoals gezegd, ook een kruisbeeld ontbreekt zelden. Dat alles vormt de standaardinrichting. Misschien kunnen we straks onderscheid laten zien tussen de wat rijkere en de wat armere bewoners van de huizen waarvan we de beerputten hebben onderzocht. Ik maak veel foto’s om het geheugen een beetje te helpen.

Als we voor de lunch op een terras zitten valt ons oog op twee stadspanden die wat los van de andere huizen staan. Hoe meer we kijken hoe meer details we zien. Het ene huis is een postkantoor, en oh, het moet de kade bij een gracht verbeelden, met een metalen leuning. Er staat een oude Daf voor, en een groentekar. En dan zie ik ook een reclamezuil en een brievenbus, kortom, een heel straatbeeld komt tot leven. Als we na de lunch van dichtbij poolshoogte gaan nemen blijken de panden uit de Westerstraat in Amsterdam te komen. Via de Pottenbakkersgang tussen de twee huizen kwam en kom je bij de laatste krotten en sloppen die in 2001 in de Jordaan gesloopt zijn.

Foto: Wikipedia

De infopanelen vertellen dat er voorafgaand aan de sloop veel onderzoek is gedaan naar deze woningen en hun bewoners, zowel ter plekke als in de archieven. Ook is er aan Oral History gedaan. En na de sloop heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. En dan wordt weer eens duidelijk waar ik zelf ook steeds tegenaan loop en wat hier letterlijk op een infopaneel staat: hoe armer de mensen zijn, hoe zeldzamer zijn hun sporen. Niet dat onze ‘sloebers’ zo extreem arm zijn als in de Amsterdamse Pottenbakkersgas. De meesten hadden een beroep of toch in ieder geval werk. Maar er is heel weinig van hun leven ‘in beeld’. 

Inmiddels is het vrijdag en staat er weer iets heel anders op het programma: meedenken met de gemeente Nijmegen over de ‘Visualisatievisie’. In drie workshops ‘Verleden verbeeld’ wordt er gesproken over het erfgoedbeleid en waar dat heen moet. Bij de Visualisatievisie staan vragen centraal als: moeten we iets visualiseren in de gemeente, en zo ja, wat dan? Hoe moet dat? Met tijdelijke aandacht (zoals een festival) of met een permanente verwijzing. En als het permanent is, moet je dan een reconstructie maken, alleen een (visuele) verwijzing, of moet het een kunstwerk zijn? Moet je dat dan fysiek doen of kan het ook virtueel? Moet je er veel verhaal (inhoud) bij vertellen of moet het beeld voor zich spreken? Na twee inleidende sprekers (een over het festival Glow in Eindhoven, en een van de landschapsarchitect Okra uit Utrecht) dus tijdelijk versus permanent, gaan we in kleine groepjes aan de slag, steeds twee groepjes met eenzelfde vraag, in de hoop dat er interessante tegenstellingen uitkomen.

Zelf ben ik sterk voor permanent, maar niet star. Als je een goede basis hebt, kun je er steeds op een andere manier aandacht voor of mee vragen. Met een centrale blikvanger kun je ook aandacht vragen voor items elders in de stad. En een fysiek object kan ook de drager zijn van een virtuele of digitale invulling. Zoals het in een andere groep goed werd samengevat: zorg voor een duurzame invulling van de samenhang. Maak gebruik van wat er al is en knoop het losse zand aan elkaar met een goed infrastructuur, website, verwijzingen. Maak iets waar de inwoners trots op kunnen zijn, dan komt de rest (bezoekers en toeristen) vanzelf wel. En zorg voor budget om het ook te onderhouden.

Konden we in de ‘hal’ van de stad maar een wand met ‘HerinnerDingen’ neerzetten, denk ik op weg naar huis. Dan kun je je eigen verhalenverteller uitkiezen en die ‘aanzetten’ op het moment en de plek dat je wel wat info kunt gebruiken. Hoewel… nog een paar jaar verder en dan is er vast wel een app op je telefoon die dat kan. Dan vertelt Trajanus waarom hij nooit in Nijmegen is geweest en hoor je van Mariken hoe Moenen haar om de tuin heeft geleid…

Aandacht

‘Hou je bek, vuile tyfushoer’, zegt de man tegenover me. Wow! Ik sprak hem aan omdat hij geen voorrang verleende. Ik had het kunnen raden natuurlijk: dat zijn taalgebruik sterke overeenkomst zou vertonen met zijn rijgedrag. ‘Als je maar niet denkt dat je gelijk hebt’, probeer ik nog, want ik wil toch het laatste woord. Hij doet zijn raampje dicht en rijdt weg.
Ik ben op de terugweg van de opening van de expositie ‘Koud!’ in Museum Kasteel Wijchen. Ben, een van onze leden en jarenlang conservator in het museum, leidt me rond. Een moedige keuze om in een klein museum de ijstijd te verbeelden voor een breed publiek. Maar zonder meer succesvol als je afgaat op de positieve reacties van de bezoekers en vooral van de vele aanwezige kinderen.

Tijdens onze rondgang wordt me duidelijk dat de meeste van de bijzondere objecten daadwerkelijk in onze regio gevonden zijn. Dus niet geleend van het RMO of een gespecialiseerde instelling. Maar de vindplaats staat niet bij de vondsten vermeld. Zelf denk ik dat het beter doordringt dat die ijstijd echt hier was, waar we ons nu bevinden, als men ziet dat de vondsten uit de streek komen en niet van ergens ver weg. Ik maak er een opmerking over en nog voor ik vertrek hoor ik dat die (eerder verworpen) vermelding toch weer wordt overwogen. Fijn als een museum zo open en flexibel is.

Ben stelt me links en rechts voor als ‘de nieuwe voorzitter’ van onze afdeling. Nu bevalt mij die titel beter dan de benaming aan het begin van dit blog, maar hij is eigenlijk ook een beetje bezijden de waarheid. Zelf zie ik het voorlopig meer als ‘ad interim’, ‘tijdelijk’ of ‘aspirant’. Als vice-voorzitter is het vervangen van de voorzitter een vanzelfsprekende taak. Of ik ook een goed opvolger zou zijn wil ik graag voor mezelf nog even testen. De wisselingen in het bestuur, en de voorbereidingen voor ons 11e lustrum zijn overigens wel de reden dat ik al lang geen blog meer heb geschreven. Er moet veel geregeld worden, in gang gezet en aangevraagd.
Maar nu is een moment van tijdelijke rust aangebroken. De plannen zijn getrokken, thema’s bedacht, sprekers gevonden, ruimtes geregeld, subsidies aangevraagd en… toegekend. Eindelijk kunnen we ons op de uitvoering gaan richten. In mijn ogen het leukste en meest creatieve deel!

Een tipje van de sluier:
Enerzijds organiseren we het symposium ‘Nieuw! Innovatieve technieken in de archeologie’ waarvoor Bas, Leo en Rob vijf sprekers hebben gevonden die ons een beeld geven van nieuwe technieken of nieuwe toepassingen van technieken en de betekenis daarvan voor de archeologie. En natuurlijk gaan we de sprekers vragen of die technieken voor ons als liefhebbers in de archeologie toepasbaar kunnen zijn. Het symposium wordt op 4 november gehouden in de Schouwburg in Cuijk. Voor de organisatie krijgen we onder anderen hulp van onze leden van de Werkgroep Archeologie Cuijk, die graag met ons meedenken. En het mooie is: dankzij de hulp van het AWN hoofdbestuur kunnen we belangstellenden van alle afdelingen en professionals waarmee we samenwerken uitnodigen. Zo kunnen we ‘kennisbevordering’ koppelen aan kennismaking en netwerken. Want hoe meer we als werkveld samen kunnen doen en hoe meer kennis we kunnen uitwisselen, hoe beter dat voor onze leden is. In de eerstvolgende nieuwsbrief maakt Leo meer bekend over het symposium, de sprekers en hoe je je kunt inschrijven voor deze dag.


Het Besiendershuis (ca. 1525). Foto: Aad Hendriks

Naast het symposium voor onze eigen achterban en het werkveld richten we ons ook op een breed publiek. Het in coronatijd met hulp van Kees gestarte thuiswerkproject ‘Waalkade 2’ sluiten we af met een kleine maar fijne expositie in het middeleeuwse ‘Besiendershuis’ in Nijmegen. Een toplocatie voor ons, slechts een paar honderd meter verwijderd van de plek waar in 1996 de opgraving heeft plaatsgevonden die we de afgelopen jaren hebben uitgewerkt. We vertellen het verhaal van de locatie en de opgraving, van ons unieke project en de samenwerking met Bureau Archeologie en tonen dan uiteindelijk wat het onderzoek heeft opgeleverd: een inkijkje in het leven van de ‘Sloebers van de Waalkade’, zoals de tentoonstelling gaat heten. Het is leuk om aan ‘gewone mensen’ te laten zien hoe wij als ‘gewone mensen’ hebben onderzocht hoe ‘gewone mensen’ zo tussen 1750 en 1850 aan de Waalkade leefden.


Panoramafoto van Aad tijdens onze eerste inspiratie- en meetsessie, klik aan voor groot

In het laatste jubileumoverleg gaat het erover hoe we onze plannen gaan communiceren. Een persberichtje alleen is echt niet meer genoeg. Wil je aandacht dan moet je bijna altijd in de overtreffende trap. Extremen krijgen de voorkeur: van ijstijd tot opwarming van de aarde: als het buiten de norm valt hoor je erover. Zestien graden met een flauw zonnetje is alleen op Koningsdag nieuws.
Dus dat is onze volgende uitdaging: de aandacht vangen. En dan uiteraard niet zoals ik jullie heb ‘gevangen’ met de eerste zin van deze blog. Of zou je die zin 200 jaar geleden ook gehoord kunnen hebben aan de Waalkade?

Vannus

‘Panne an der Wanne?’ staat er op de witte bestelauto voor ons. Ik heb een verkeerde afslag genomen. Het is gezellig in de auto en ik heb niet naar mijn zoetgevooisde navigatrice geluisterd. En terwijl ik me dus eigenlijk moet concentreren op de weg, terug naar de juiste route, gooi ik deze vraag die in mijn achterhoofd blijft hangen in de groep. ‘Wanne is volgens mij badkuip’, helpt Marijke. Nu snap ik Panne meteen ook. Ah, een loodgieter! Dat kan weer uit mijn hoofd.

We zijn met z’n vieren op weg naar Trier. Een onregelmatig terugkerend reisje, iedere keer als er in Trier weer een mooie expositiereeks is over het Romeinse verleden. En dat is nu het geval. Drie exposities vullen elkaar aan, maar staan ook op zichzelf. Ze hebben alle drie te maken met de val van het Romeinse Rijk. Maar voordat we de musea induiken besluiten we – gezien het mooie weer – na aankomst eerst naar het Amfitheater te wandelen, dat een beetje uit de route aan de rand van de (Romeinse) stad ligt. Drie van ons zijn er nooit eerder geweest.

Dit amfitheater is deels in/tegen een natuurlijke berghelling gebouwd. Zo heb je de gelegenheid om de lay-out en de omgeving van bovenaf te overzien, precies zoals dat in de Romeinse tijd al kon. Het bijzondere hier is dat de Romeinse stadsmuur deels door en over het Amfitheater loopt, zie de impressie hieronder. Daardoor fungeerde het in feite als vierde stadspoort tot de stad. De toegangsweg liep dwars door de arena heen. Rechtsonder kwam je van buiten de stadmuur, linksboven kom je binnen de stadsmuur de arena weer uit.

Er zijn veel informatieborden, die goed uitleggen wat er gevonden is en wat er aan restauratie is gepleegd. De toeristenbelasting werpt zijn vruchten af. Vondsten tonen aan dat het amfitheater tot in de 7e eeuw is gebruikt. Daarna raakte het in verval en werd het bouwmateriaal verwijderd/gejat voor hergebruik elders in de stad. Waar ooit de tribunes waren werden de hellingen voor wijnbouw gebruikt.

Wat ons aanspreekt is de reconstructie van de ruimte onder de daadwerkelijke arena. Boven denk je dat je op een vaste ondergrond staat, maar in feite is een groot deel als het ware ‘hol’.  

De na opgravingen gevonden kruisvormige uitsparing onder de arena is zo’n 30 meter lang, 50 meter breed en 3 meter diep. Het water dat zich hier verzamelt wordt via een kanaal (1) tot op de dag van vandaag afgevoerd. Het complete houten gewelf op de bovenste foto is uiteraard volledig een reconstructie, gebaseerd op de restanten van het oorspronkelijke materiaal.

Ook zijn er restanten gevonden van vele houten verdiepingen en balken. Waarschijnlijk waren dit verschillende takelsystemen waarmee acteurs, wilde dieren of coulissestukken naar de arena konden worden gehesen.

Imposant, geweldig, magistraal wat ze konden maken, maar de vergelijking met Qatar dringt zich onafwendbaar op. Zonder slaven geen Amfitheater, zonder slaven geen ‘spelen’. Soms liggen verleden en heden akelig dicht bij elkaar. In een van de musea vinden we dit TS schaaltje met een decoratie die wat dat betreft niets aan de verbeelding overlaat. Gezellig aan tafel…

De volgende ochtend starten we met onze museumtoer. Nog voor we ergens binnen zijn wordt ons al op het hart gedrukt dat er bij de speciale exposities nergens gefotografeerd mag worden. Dat wordt een kaal blogje, denk ik nog.

In het Stadtmuseum (bij de Porta Nigra) zien we de expositie ‘De nalatenschap van Rome: visies en mythen in de kunst’. Kunstwerken uit de laatste vijf eeuwen tonen de blijvende fascinatie met Rome, haar visie en haar helden. Daarbij is ook aandacht voor helden die juist streden voor onafhankelijkheid van de Romeinse overheerser. Zo zien we onze eigen held van de Bataafse opstand: Julius Civilis, geschilderd door Ferdinand Bol. Arminius (die van de Varusslag) is het voorbeeld in Duitsland, je hebt Vercingetorix in Frankrijk en Boudicca in het Verenigd Koninkrijk. We zien hoe ze door bevlogen kunstenaars worden geschilderd en gebeeldhouwd. Maar we zien ook hoe ze voor het karretje van steeds weer andere ideologieën en visies worden gespannen.

‘Je mag tòch geen foto’s maken’, hoor ik in het voorbijgaan een bozige tiener zeggen, terwijl ze zich – gevolgd door drie leeftijdgenoten – met grote stappen een weg door de zaal baant. Als we later staan te praten mengt zich een Nederlander in het gesprek. Hij blijkt de leraar van de groep leerlingen van een Amsterdams gymnasium die we juist daarvoor zagen. Hij vertelt dat zijn opdracht voor de leerlingen de mist in is gegaan: de bedoeling was dat ieder groepje een videoverslag zou maken van wat ze in de expositie het meest interessant vonden. En dat wordt lastig zonder beeld. Het was duidelijk dat hij er niet onder gebukt ging en in ieder geval zelf volop genoot van deze volgestouwde expositie.


Na de lunch gaan we naar de centrale tentoonstelling in het Rheinisches Landesmuseum: ‘De ondergang van het Romeinse Rijk’. De vele factoren die op de val van het rijk van invloed zijn geweest komen aan bod. De interne strijd om de macht tussen de heersers en hun tegenstanders. Het daardoor afbrokkelen van het binnenlands gezag dat zorgde voor toenemende pressie van op macht beluste buitenstaanders, zoals locale ‘warlords’.  De veranderde relatie tussen Romeinen en inheemse stammen door de interne chaotische machtsrelaties. Een helder verhaal, waarbij ook aan bod komt hoe Romeinse tradities en vaardigheden deels verloren gingen, maar voor een deel ook bewaard bleven in de vroege middeleeuwen.

Het is veel en vol in de tentoonstellingsruimte.
Veel informatie, veel mensen. En in een vormgeving die zich best aan je opdringt. (Daar gaat ze weer, hoor ik jullie al denken.) Zo staan we opeens in een zaal die in wee jaren-80 oranje is ingericht met geometrische vormen en grote spiegels. Ik pak m’n telefoon, want dit moet je zien. Als ik één plaatje heb gemaakt voel ik een zacht tikje op mijn schouder. Een strak in het pak gestoken suppoost fluistert dat ik te ver ben gegaan. Ik leg hem uit dat ik alleen de kleur fotografeer en niet de objecten. Ik krijg een aflaat, gelukkig. Maar zeg nou zelf?

Naarmate we verder komen wordt de kleur van de omgeving donkerder. Rood, bordeaux, zwart. Suggestief voor het verval, het einde der tijden? In de laatste zaal zien we een oudere heer die de bijschriften wèl kan lezen. Hij is goed voorbereid: hij heeft een zaklamp meegenomen. Er komt zoveel op ons af dat het soms moeilijk is het allemaal te bevatten. Maar we krijgen er geen genoeg van en lopen na afloop ook nog even de vaste opstelling door. Voor de aardigheid nog even een plaatje. Slaat in dit verhaal nergens op, maar imposant is het wel.

Op de laatste dag gaan we naar het ‘Museum am Dom’. De exposities hier hebben meestal een meer religieuze inslag. Ook nu is dat het geval, de expositie heet ‘Het kruissymbool – een wereld die zich herschikt.’ Onverwacht is dit de tentoonstelling waar we het meeste archeologie terugvinden. De expositie concentreert zich op de periode tot de 7e eeuw en wil duidelijk maken wat de invloed was van het christendom op wat er in de samenleving veranderde. Opgravingen onder de voormalige St. Maximin’s Abdij tonen een zeer vroege christelijke begraafplaats. Een opeenvolging van grafstenen laat zien hoe de oudste nog volledig in de Romeinse traditie zijn gehouwen. Langzaam zie je het chi-rho teken (ofwel christusmonogram: – de eerste twee Griekse letter van het woord Christus) verschijnen: eerst klein en voorzichtig, later steeds prominenter. Vervolgens wordt ook letterlijk in de tekst duidelijk dat iemand een Christen is, bijvoorbeeld door het opnemen van het feit dat iemand gedoopt is. Prachtig, hoe de transitie in de tijd te volgen is op de gedenkstenen van één locatie. We zien oude foto’s van de genoemde opgraving, met stenen sarcofagen onregelmatig opgestapeld in vele lagen. Wat een enorme begraafplaats moet dit geweest zijn, gaat er door me heen.

Ben wijst ons op één van twee Artist Impressions aan de muur, die ik jullie helaas niet kan laten zien: hoe ze een houten takel (op het oog had dit zo een Vitruvius-ontwerp kunnen zijn) gebruiken om de sarcofagen op hun plaats te takelen. Toch is het beeld ook verwarrend: we zien allemaal stenen en sarcofagen in het zand liggen, geen grafkelders, geen crypte, geen vloer, hoe werkte dit? We doen allerlei aannames maar komen er niet uit. Ook de tweede Artist Impression, waar wel een vloer te zien is, maakt niet helder hoe dit ooit in z’n werk is gegaan.

Als we even later een filmpje kijken, valt het kwartje. De laatste interpretatie van opgravingen en vondsten laat vermoeden dat dit gebouw is ontstaan als begraafhal. Nooit geweten dat zoiets bestond. Een enorm hoog gebouw waar in de vroeg-christelijke tijd begravingen plaatsvonden, zo dicht mogelijk bij het graf van de heilige Maximinus. Was een laag vol, dan werden de leemtes aangevuld met zand en begon men aan een volgende en een volgende laag. Vandaar die vreemde stapelingen die we zagen in de foto’s van de opgraving. Het waren geen stapelingen, maar toevallig boven elkaar terechtgekomen sarcofagen. Pas op later datum is er een vloer in het pand gekomen en is het als kerk in gebruik genomen. En vonden bijzettingen in een crypte plaats. Jammer dat ik jullie de verhelderende beelden niet kan laten zien van dit – voor mij nieuwe – concept. Online kan ik er ook niets over vinden. Het plaatje van de maquette van het gebouw in deze vroegste periode (4e, 5e en 6e eeuw) komt van een locale website. In de vaste opstelling worden we nog iets wijzer over de opeenvolgende stadia van de bouw van de Dom, waar ook aan de buitenkant nog veel van te zien is. Via de binnenplaats van de Dom wandelen we terug.

Als we weer buiten komen is het nog steeds prachtig weer. We nemen nog even een terrasje op de grote markt om afscheid te nemen van deze fijne stad. We maken alweer nieuwe plannen. En we kijken terug op een veelheid aan indrukken en op de manier waarop ons is duidelijk gemaakt dat het Romeinse verleden nog altijd in ons heden schuilt. Zo hing in het Stadtmuseum drie etages hoog deze enorme lijst van hedendaagse woorden die op het Latijn van de Romeinen zijn terug te voeren.

Marijke wijst ons op een van de woorden halverwege de lijst: zo komen we er achter dat zelfs onze loodgieter van de heenweg gebruik maakt van de Romeinse nalatenschap…

Sleutel

Vandaag ga ik een laatste keer naar Museum Het Valkhof voor het wegens verbouwing een aantal jaren sluit. M gaat helpen bij het opknappen van een hockeyveld, dus ik sta er alleen voor. Ik heb de tentoonstelling Moving Stories nog steeds niet gezien, dat is het voornaamste doel. Ik heb lang getalmd: in de afgelopen tijd heb ik negatieve verhalen gehoord maar ook positieve recensies gelezen, het kan dus alle kanten op. Ik ga er open in, we zullen zien.

De kassamevrouw wijst me erop dat er bij de tentoonstelling zowel een audiotoer is – voor de eigen telefoon – als een blad met toelichting. Nu weten jullie wel dat ik een druk hoofd heb, en heel eerlijk: het zal aan mij liggen, maar aan het begin van de tentoonstelling krijg ik een beetje een ontheemd gevoel. Of is dat bewust? De wilde typografie (romein en cursief door elkaar) voorkomt dat ik prettig kan lezen (moet dit suggereren dat het lastig lezen is in andermans taal, of wil het ontwerpbureau de aandacht op zichzelf vestigen?), de audiotoer op de telefoon moet ik hardop afspelen (geen oortjes bij me) en gaat dus door de tekst van de presentaties in de tentoonstelling. Het blad is groot en onhandig als het uitgevouwen is. De opzet nog niet helemaal helder. Kortom, even wennen om er een beetje in te komen.

Ik snap het concept, ik begrijp wat men probeert te laten zien. De verhalen van en over migranten zijn best helder. De kunst niet altijd, maar dat hoeft ook niet. De video-installatie over naam en identiteit spreekt me aan. Maar wat voor mij een beetje ontbreekt is de link met de Limes, met het idee van een grens. Was de samenleving in Nijmegen meer multicultureel dan op andere plekken in het Romeinse rijk, juist omdat het vlak achter de grens lag? De suggestie wordt gewekt omdat er expliciet op de Limes wordt gefocust (nu ‘ons’ deel op de werelderfgoedlijst is gekomen) maar dat wordt niet uitgewerkt. We zien materiaal dat hier gevonden is uit andere regio’s en van andere culturen, maar wordt er in Nijmegen wat dat betreft meer gevonden dan elders in het achterland? Of bedoelt men dat het multiculturele opgaat voor het hele Romeinse Rijk? Maar dan heeft het met de Limes als zodanig niets te maken. De raderen draaien.

Uitleggen wat migreren voor mensen betekent komt wel van de grond, maar een gevoel krijgen van wat voor stad Nijmegen was in die tijd: dat ervaar ik niet. De spaarzame vondsten, verspreid over een vrij kille tentoonstellingsruimte en een beetje in het niet vallend bij de grote installaties, geven mij geen gevoel van die multiculturele stad die Nijmegen volgens de teksten geweest moet zijn. Kleurrijk, bedrijvig, de Young Vibe in de toen nog Young City: die bruisende stad ervaar ik niet. De titel van de tentoonstelling is zo mooi gekozen: ‘Moving Stories’ een prachtige dubbele associatie: verhalen over verhuizen, migreren en tegelijk verhalen die je raken. Maar om aan te sluiten bij die Engelse titel: I’m getting it, but I’m not feeling it.

Zo blijf ik een beetje rondhannessen. Ik heb moeite me te concentreren op de audio-interviewtjes, hoe aardig bedacht ook, ik wil zo graag ff zitten luisteren, maar dat kan alleen op plekken waar andere filmpjes spelen, en zo loop ik mezelf in de weg. Bij de laatste installatie, geïnspireerd door de Palestijnse diaspora, luister ik naar het audiofragment en komt dan toch nog dat moment van herkenning. Het gaat over mensen die vluchten en bijvoorbeeld alleen winterkleren meenemen omdat ze denken in de zomer weer terug te zijn. Dat de hoop om terug te kunnen keren naar thuis gesymboliseerd wordt door de sleutel van hun huis, die ze soms tientallen jaren bewaren en altijd meenemen. Die hoop, dat verlangen, de heimwee. Die herken ik in mijn vader, die door zijn dementie naar het verpleeghuis moest, een vreemde en soms bedreigende plek. Ontheemd zonder migratie. Maar onze huissleutel die hij altijd in zijn broekzak hield was precies datzelfde symbool: een zekerheid, een plek die wacht, de hoop op terugkeer.

Het is er niet van gekomen, zoals bij zoveel migranten een thuiskeer niet mogelijk is. Ook van de Romeinse veteranen kon na 25 jaar dienst maar een kleine groep terugkeren. De linken die worden gelegd kloppen zeker. Maar het geheel heeft toch iets geforceerds. En het einde is niet af. Opeens loop je eruit en sta je in de vaste tentoonstelling. Geen afsluiting, geen apotheose.

 
Voor wie de tentoonstelling nog niet heeft gezien: zeker gaan kijken en je eigen mening vormen. Die hoor ik hier graag. Loop ter afsluiting nog een rondje door de vaste opstelling. En dan hopen dat het niet te lang duurt voor we – na de verbouwing – kunnen terugkeren in een museum dat ons aanspreekt en raakt. En waar we ons – Nijmegenaar of niet – thuis voelen. De sleutel brandt in onze broekzak.

Reisje langs de Rijn (Rijn revisited)

Zondag zie ik op mijn telefoon dat er een nieuwe reactie is op mijn blog Reisje langs de Rijn. Lezer Gert van Eck is op dezelfde dag als ik (10 augustus 2022), maar zo’n vijf uur later, via dezelfde route naar het wrak gelopen. Terwijl ik (waarschijnlijk) druk was met het fotograferen van mijn ‘fruitmand’ had hij meer oog voor wat er zich in het water bevond. Zo constateerde hij dat er voordat je bij het ‘dynamietschip’ komt, nog een ander wrak te zien is. In zijn reactie gaf Gert aan dat hij een foto van de situatie had gemaakt. En aangezien ik me niet kon voorstellen dat ik een wrak over het hoofd had gezien, nam ik contact met hem op. Bovendien zou ook aardig zijn als iemand naar aanleiding van de foto zou weten om welk wrak het ging.

foto Gert van Eck. Een onbekend wrak?

In no time kreeg ik antwoord en ja: er bevindt zich wel degelijk nog een wrak in de Rijn, zichtbaar twee kribben oostelijk van het door mij beschreven wrak. Ik had het dus wel degelijk over het hoofd gezien. In vijf uur daalt het water niet zoveel dat het daarvoor niet zichtbaar zou zijn.

Natuurlijk kon ik het niet laten om op onderzoek uit te gaan. Voor mijn eerdere blog kwam ik via de krantenartikelen bij enkele Nederlandse bronnen uit. Maar nu duik ik er nog iets verder in en kom ik bij Duitse bronnen terecht. Hier vind ik meer en andere informatie. Het schip dat ik beschreven heb heette namelijk helemaal niet de Reimer. En ook niet Elisabeth zoals op verschillende plaatsen vermeld. Reimer was waarschijnlijk de naam van de reder. En de Elisabeth is het schip dat is geëxplodeerd. En wat krijg je als een schip explodeert? Dan blijft er weinig van over, en wat er overblijft zit niet aan elkaar…..duh! Achteraf logisch. Dus dat wrak is helemaal niet het ontplofte schip. Maar wat zien we dan in het water?

Terug naar het verhaal. In de winter van 1894 op 1895 moet er 150 ton dynamiet naar Nederland worden verscheept. Maar er wordt ijsgang verwacht op de Rijn, wat tot beschadiging van de schepen en zelfs tot ontploffing van het dynamiet kan leiden. Daarom moeten de schepen worden ontladen. Het dynamiet wordt gedurende de winter in een schuur (op een voor hoogwater beschermd stuk oever) opgeslagen. Pas op 19 maart 1895 wordt het dynamiet weer geladen. Hiervoor liggen maar liefst zes binnenvaart-zeilschepen klaar: De Duif, De Hoop, Elisabeth, Gezina, Maria Odelia en Vier Gebroeders.  Ze zijn allen aangemeerd tussen twee kribben. Twee schepen, de Gezina en de Vier Gebroeders zijn al zonder problemen geladen als de lading van de Elisabeth, zo’n 1400 kisten dynamiet, tijdens het bevrachten explodeert. Er exploderen ook nog enkele kruiwagens met dynamiet en er ontstaan op veel plekken ontploffingen door het rondgeslingerde dynamiet.

Alle andere schepen raken hierdoor beschadigd, maar de Gezina en Vier Gebroeders, hoewel volgeladen met dynamiet, exploderen niet. Ook de schuur met de rest van het dynamiet blijft overeind en explodeert niet. Maar nu die schepen. Als ik het goed begrijp zinken ze allemaal. En het schip dat als ‘het dynamietschip’ door het leven gaat, is hoogstwaarschijnlijk het uitgebrande schip ‘De Hoop’. Een schip dat dus nog niet geladen was, maar gezonken is door de impact. Ook schijnt er naast De Hoop bij nog lager water een ander schip bloot te komen. Zie Lokalkompass.

Restanten van De Hoop in de jaren ’60.  Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen.

Maar het wrak dat Gert heeft gezien, en waarvan wordt gezegd dat het alleen bij zeer extreem laag water zichtbaar is? (Daar kunnen we nu wel van spreken.) Het hoort waarschijnlijk niet bij deze zes, omdat het enkele kribben verder ligt. Er is wel degelijk onderzoek naar gedaan, maar tot nu toe is nooit vastgesteld welk schip het dan wel is. 

Kortom, de reactie van Gert heeft tot een complete herziening van mijn verhaal geleid. Mooi dat ik dat nog een beetje heb kunnen rechtzetten. Ik moet wel eerlijk zeggen dat waar ik ook lees, het verhaal een andere hoeveelheid dynamiet geeft, of een ander aantal schepen, of een andere ligplaats voor de verschillende schepen. Wat dat betreft moeten we kritisch blijven op de info, omdat er nauwelijks oorspronkelijke bronnen zijn. Dit kranteartikel uit 1895 komt er misschien nog het dichtst bij.

Foto: Heinz Becker uit Düffelward online gezet door Günter van Meegen, een transcriptie vind je hier.

En nu afwachten wat er boven water komt als de Rijn verder zakt. Dankjewel, Gert, voor je reactie en voor je foto!
De ankerlier en het achtersteven van ‘De Hoop’ zijn overigens te zien in het Rheinmuseum Emmerich. Dus voor de liefhebber….

-+=
Google Translate
Top